CHANG EN ENG de Siameesche Tweelingen (Rudolf van Weert: 12 Siameesche Tweelingen" is eigenlijk geen juiste naam voor ieder tweetal samengegroeide menschen, al wordt de uitdrukking menigmaal zoo gebruikt. De eerste, de echte „Siameesche" tweelingen waren de gebroeders Chang en Eng, die in de vorige eeuw in Europa en Amerika, en ook hier te lande, vertoond werden. Hun tragische geschiedenis werd nagespoord door een onzer medewerkers, onzen lezers bekend door zijn tverslag over den ondergang van de Morrow Castle. Wie zich maar even indenkt, hoe vreemd 't leven van twee aaneengegroeide menschen verloopen moet wat er zich soms voor komische, vaak voor diep treurige gevallen in voordoen zal de nu volgende verhandeling met spanning volgen. Zij vormt uiteraard geen lectuur voor de jeugd overigens echter mag zij in allen deele belangwekkend en leerzaam geacht worden, en kunnen wij derhalve de lezing ten zeerste aanbevelen. SAMENGEGROEIDE MENSCHEN? ONZIN I TOEN het donker werd, staken ze rondom op 't uitgestrekte veld tientallen hooge stapels hout aan, die men eerst met pek overgoten had. De vlammen sloegen hel omhoog en beschenen de reusachtige tent, die midden op het veld stond. Er konden een vierduizend menschen in die tent, maar er stonden nog twintigduizend personen buiten op het veld. De spitsen van twee hooge scheeps masten trilden in den lichten avondwind. Aan hun toppen brandden pekkransen. Er tusschenin was een doek gespannen van dertig meter lengte, waarop met kolossale letters te lezen stond In deze tent kunt u tegen een entree van 26 dollar twee jonge mannen zien, die aan elkaar zijn gegroeid. Daaronder stond Voor en na de vertooning van het Wereldwonder zal een groot circus-program worden uitgevoerd. Op afstanden van zestig a honderd meter brand den voor dit doek kleine brandstapels, waarover eveneens rijkelijk pek was uitgegoten, zoodat men, ondanks de duisternis, reeds van verre de zwarte letters op witten ondergrond lezen kon. De tent stond aan den oever van een riviertje, op een kwartiertje afstands van de Amerikaansche havenstad Boston. De datum was 15 September 1829. Er verdrong zich een dichte menschenmenigte voor den ingang der tent. Men had daar een af sluiting met tien doorgangen gemaakt, wijl men wel voorzag, hoe groot de toeloop zijn zou. Nu stond er in iederen doorgang een soldaat, met aan weers kanten een reusachtigen neger met een brandende fakkel. Achter iederen doorgang stond een tafel met een gleuf in het blad. Door die gleuven hadden de tien kassiers het laatste uur sinds men toe gangskaartjes was gaan verkoopen ongeveer zestienduizend dollar geworpen. De menigte werd nu zeer roerig, want zij, die vlak voor de kassa's stonden, hadden vernomen, dat alle plaatsen in de tent bezet waren, dat zij dien dag dus geen kans meer hadden, met eigen oogen twee jonge mannen te aanschouwen, die aan elkaar waren gegroeid. De ontevreden beweging plantte zich voort naar achter, golfde toen terug en werd steeds krachtiger. De menschen, die voor de tent stonden,-waren voor een zeer groot deel uit de verre omstreken der stad aan komen gtroomen, want sinds veertien dagen waren er in alle stadjes en dorpen en gehuchten in die streek ruiters ver schenen, die briefjes uitdeelden en op die briefjes was aangekondigd, dat men in Boston weldra twee samengegroeide mannen aan 't publiek zou ver- toonen. Er waren zelfs al incidenten voorgekomen. In de buurt van het stadje Albany aan den Hudson was namelijk zoo'n reclame-agent gearresteerd, en wegens medeplichtigheid aan zwendelarij tot lang- durigen dwangarbeid veroordeeld. De man was echter met zooveel klem opgekomen voor de waar heid der beweringen, die op de strooibiljetten stonden, dat de autoriteiten van Albany er diep van onder den indruk waren. Er had dientengevolge een soort volksverhuizing van Albany naar Boston plaats gegrepen. Per as en te paard was ieder, die zich bewegen kon, op stap gegaan, om het wereld wonder te zien. Want saamgegroeide menschen waren er vóórdien op de heele wereld nog niet ge weest. Dat was wel zeker De processie uit Albany was laat aangekomen. De mannen hielden hun paarden bij de teugels, de voertuigen stonden tusschen de menigte in gekneld. Men kon overal op het uitgestrekte veld een man of een jongen in dienst nemen, om een paard vast te houden of een voertuig te bewaken. De gewiekste jeugd van Boston had den prijs voor die bewaking tijdens een voorstelling weten op te jagen tot drie dollar. De onrust op het veld groeide, toen het zachtjes begon te regenen. De nanking broeken, blauwe jassen en witte vadermoorders of de Wild- West-kielen der mannen, de groote hoeden en wijde rokken der vrouwen werden nat. Toen de roerigheid zoo groot werd, dat ernstige ordeverstoring gevreesd moest worden, zond de luitenant van de tentbewaking een ordonnans te paard weg, en kort daarna verschenen er veertig man bereden politie, om de menigte uit de nabijheid der kassa's te verdrijven. Aanvoerder van die po litie-af deeling was de sheriff, kolonel Murphy, in de geheele streek gezien wegens zijn voorzichtigheid en zijn energie. Zeer ontstemd gaf hij den teugel van zijn paard aan een soldaat, waarop hij den lui tenant toeriep ,,'t Is een schandaal flinke soldaten op wacht staan bij dien smerigen zwendelOf ze niets anders te doen hebben Samengegroeide menschen Kun je nèt gelooven Hij ging het circus binnen. De Iveede ring rondom de manege was gevuld tot op de laatste plaats. Even viel het ademhalen hem moeilijk door den damp van vochtige kleeren en het blakkeren van de vele groote olielampen, die met behulp van reflecto ren hun licht scherp naar beneden wierpen. In de manege duikelden twee clowns rond. De een begoot den ander met water, en de ander schoot met een blaaspijp lange pijlen in het gekussende achterkwar tier van den eerste. Het publiek vond dit lang niet zoo grappig, als de clowns waarschijnlijk verwacht hadden. Halfluid ging er een gemompel van spanning en afwachting door de groote ruimte. Kolonel Murphy zag niet goed kans, door de smalle gangetjes langs de manege te komen, naar de artisten-af- deeling, die tegenover den ingang lag, en met zeil doek van de rest van de tent was afgeschut. Hij liet dus zijn paard in de manege springen, zoodat zijn sporen rinkelden en zijn sabel tegen de borst wering sloeg, en dwars reed hij er doorheen naar de kleedkamers, zonder de clowns met een blik te ver waardigen. Toen de menigte hem herkende, kwam er een krachtig applaus los. Er werd geroepen „Haal de tweelingen naar voren, Murphy Breng ze hier, we willen ze eindelijk eens zien Een der clowns kwam naar hem toe en begroette hem met een nederige buiging. De kolonel gaf hem e^n oorvijg, dat hij in het zand rolde. Het publiek was razend van pret. De clown poetste de plaat en liet zijn collega alleen verder tobben. De kolonel kwam in de artisten-afdeeling. In de gang stond eenzaam een stalmeester met roode jas. Hij keek bedrukt en rookte een sigaar. De kolonel sloeg hem de sigaar uit den mond en schreeuwde „Niet rooken hier Moet er nog een ongeluk ge beuren ook Waar zit de gek, die dit malle boeltje op touw gezet heeft Knorrig wees de stalmeester met zijn duim naar een deur achter zich. Murphy rukte die deur open en kwam in een groot vertrek. Hij zag één stoel staan, en daar zat een jonge man op met hooge verlakte rijlaarzen, een gele broek en een blauwe jas. Hij las een krant. „Wie bent u riep de kolonel. „Bent u de onder nemer van dit boerenbedrog De jonge man stond op en zei „Ik ben de privé-secretaris van de heeren Chang en Eng." „Wie is Chang Wie is Eng „Wie bent u 1" vroeg de secretaris. „Ik ben de sheriff raasde Murphy. „Ik ben hier het hoofd der politie, jongmensch Mijn naam is Murphy. Jij hoort hier zeker niet thuis, wat t" „Nee, meneer Murphy," zei de jonge man, en zijn hand veegde een stofje van de revers van zijn jas. „Ik hoor hier zeker niet thuis Ik kom uit Londen, als u misschien weet, waar dat ligt. En u wou weten, wie meneer Chang is Meneer Chang is de linker helft, en meneer Eng is de rechterhelft van de twee lingen. En als ik nög iets tot uw ontwikkeling mag bijdragenhet woord Chang komt, evenals het woord Eng, uit het Siameesch. Bent u wel eens in Siam geweest Niet 1 Da's jammer. Ik ben er wèl geweestHet woord Eng beteekent rechts, en Chang beteekent links, dus u ziet heel geschikte en toepasselijke namen." Kolonel Murphv had zich even stil gehouden. Nu viel hij uit „Hoor eens, jongmensch, dacht je, dat ik, het hoofd der politie in dit district, aan dien onzin ge loofde En dan wil ik je nog iets vertellen ik ben hier gewend, dat er een beetje beleefder tegen me gesproken wordt De jonge man maakte een lichte buiging en zei „Dat kan wel, meneer. Hier in 't land beteekent u iets. Maar ik heb de eer, onderdaan van den Engelschen koning te zijn. U begrijpt toch, hoop ik, wat dat zeggen wil De kolonel werd rood, maar bedwong zijn woede en vroeg „Wie is hier de baas Waar zijn de ondernemers van die malligheid t" lAe jonge man hief zijn hand op, met uitgestrekten duim achter zich wijzend. Aan dien kant was er weer een deur. Voor de kolonel die deur passeerde, bleef hij even staan luisteren. Van den kant der toe schouwers rondom de manege kwam een gedempt gebruis. Er hing een onweer van ontevredenheid in de lucht. Het oor van den politie-man onderscheidde zulke dingen scherp. Mopperend deed hij de deur open, die hem door den secretaris van de heeren Chang en Eng zoo minachtend gewezen was. In het vertrek, dat hij nu betrad, bleef hij sprakeloos bij de deur staan. Hij zag het volgende midden in het vertrek stond een kleine man in rok met breede vadermoorders, met lange, reeds grijze, zorgvuldig gladgekamde haren, met een gouden bril en zeer lange armen. Deze man stond met een zakdoek in de hand zacht te weenen. Meer terzijde stond een groote, for8ch gebouwde man met een Schotsch gezicht. Hij was gekleed in een langen blauwen rok met gouden tressen en biezen, zooals toentertijd de kapiteins der Engelsche koopvaardij droegen. Deze man stond met een bleek en woedend gezicht naar het midden van het vertrek te staren. Zijn gezicht was gebruind, zijn handen waren getatoueerd. In 't midden echter, precies in 't midden, zat iemand op een sofa, iemand met een lichtgrijze broek, een blauwen rok en vadermoorders aan. Aan zijn trekken en haarvlecht zou men zeggen, dat het een Chinees was. Vlak naast hem, tegen hem aan, zat een tweede persoon, die op hem leek, zooals twee druppels water op elkaar lijken. Hij had een witten linnen kiel aan, een soort nachthemd. De man in rok had een rood gezicht, rood van toorn, scheen hetde man in kiel zat bleek, neerslachtig en gelaten in een hoek van de sofa. Meermalen achter elkaar zei hjj in 't Engelsch „Nee, ik ga nietIk ga nietEr moet een dokter komen. Hij moet ons van elkaar scheiden Ik ga niet

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 12