,Als ze kwaad
zijn.hebben ijs
beren het koud als
het warm is
,,'Nja. eeloof
ik."
„En als het koud
„Kijk's, paps, die beer.
„Dat is geen beer, dat is een zwarte panter
„Nee 't is een jager.
„Een jaguar.kèn je niet lezen
„Gevlekte panters benne geen jaguars, hè paps
„Beren öök niet."
„Jaguar hoort bij die andere kooi."
„Nee die andere is een ocelot."
„Die zwarte panter
„Nee die poema."
„Welke poema, paps
„Die effe bruine daar...."
„Dat is geen ocelot, 'n ocelot
heb vlekkies."
„Nou goed dan, die met die
vlekkies."
„Ja, maar dat is een gewone
panter.
„Nee, dat is een luipaard,
komt voor in Afrika
„Die t"
„Nee, die andere."
„Welke andere
„Jongen, eet je apenootjes
op en houd je gezicht."
„Ikvond de giraffen mooier..."
„Waarom nou mooier f"
„Zouën de panters de giraffen
kennen, paps
„Nee.
„Waarom niet
„Omdatze zoovèr^afiwonen..."
„Hoe zoo.veraf
„Let noumaaropdien panter."
„Dat is het niet. dat is
de ocelot. en die lange
smalle daar.
1 „Jachtluipaard."
„Uit Afrika, hè
„Nee Azië."
„Is dat verder
„Ja.
„Waarom Kijk, die ocelot
^aapt. zou ie slaap hebben
„Nee honger."
„Hebben ocelotten altijd honger
„Ja pas maar op."
„Moe zei laatst, dat
een leeuw je niks doet
als ie geen honger heb."
„Een leeuw is een edel
dier...., dat kèn wel."
„Dat is een koning hè!"
Ja
„Is dat de Nederland -
sche leeuw, paps V'
„Nee 'n gewone
maar."
„Wat is de Nederland-
sche leeuw dan voor een
leeuw.
„Van goud.
„Altijd. Paps.
„Ja
„En die daar zonder
haren
„Dat is een leeuwin...
en die daar op zij, dat
is'n tijger.en daarach
ter zitten de hyena's."
„Wat doen die
„Dat zijn lijkenroo-
vers."
„Eng.hè paps.
„Daar zit een lynx."
„Daar rechts
„Nee.... dhhr. een lynx
„Links zit niemand, paps."
„Lynx heet ie versta je me niet
„Met die pluimen op zijn ooren
„Ja."
„Dat is een soort poes, geloof ik."
,,'t Zijn allemaal poessoorten."
„Een olifant ook Waarom dan
„Jongen, houd toch 's even je mond."
„Waarom zijn hier geen herten, paps!"
„Weet ik dat
„De apen waren veel fijner.
„Je bent nvu bij de roofdieren."
„Wat rooven die dan I"
„Alles."
„Ook andere dieren
„Welke andere?"
„En de beren, paps, benne dat öök lijken-
roovers?"
„Nee, die niet."
„Wat rooven die dan
„Dinges. ja. öök van alles."
„Ijsberen ook
„Soms."
„Ja. dat wil zeggen nee."
„Weet u niet wat ijsberen zijn
„Beter dan jij."
„Waarom weet u dan niet of ze 't warm hebben als
t koud is
„Ik ben toch geen ijsbeer."
„Nee, maar dat zou n toch kenne geleerd hebbe
bent u öök op
school geweest..."
„Natuurlijk...."
„Waarom weet
u dan niks t"
„Weetik niks...
ik niet T"
„U weet niet
eens dat 'n ocelot
vlekkies heb.
dat weet moe nog
wel. en tante
Ursula weet nog
veel meer van de
beesten
„Die weet er hee-
lemaal niets van."
„Wèl waar.
tante Ursula zei
laatst dat 't zoo
gek was dat over
dag de zon schijnt
als het tóch licht is. waarom nou niet 'snachts..."
,,'s Nachts heb je toch de maan."
„Welke maan De halleve
„Jongen, je maakt me dol. schei nou asjeblieft
uit met je vragen. Nou ben je in den dierentuin
en klets nou niet over tante Ursula.
„Waarom niet
„Omdat ik het niet wil. versta je
„U wordt zoo gauw boos. ik doe toch niks
„Je doet niks, je doet niks. zwijg, zeg ik."
„Effies nog, papswaarom heeft een ocelot een
staart
„Anders regent 't in
„Regent 't dan wel eens in Azië
HERMAN MOERKERK.