WÊ
IVju moeten wij kiezen, welken vaarweg wij zullen
nemende Donau splitst zich hier namelijk in twee
armen, die zich bij Budapest weer vereenigen, en
vormt zoo een eiland van 32 kilometer lengte. Wij
kiezen den zoogenaamden „Kleinen Donau", daar hier
de meeste stroom hlijkt te staan en daar men ons
toch eerst morgen in Budapest verwacht, maken wij,
als de zon op haar heetst is, het ons gemakkelijk
onder hooge wilgen in de weide.
Overal mag hier worden aangelegd tot vijf meter
uit den wal is de grond voor algemeen gebruik. Terwijl
wij daar liggen, hebben wij een ontmoeting met een
rasechte zigeunerfamilie.
Op een open kar, getrokken door een afzichtelijk
mager paard, komt de familie aanhobbelen, dicht bij
ons wordt uitgestegen en begint een groote schoon
maak. De kinderen wasschen zich en de vrouw, die
zelf ongelooflijk vies is, wascht in de rivier de kleeren
die de kinderen hebben uitgetrokken. Pa vindt zijn
toilet nog voldoende schoon en strekt zich met zijn
pijp in de kar uit, terwijl dat, wat eens een paard
was, met loom gekauw zich aan het korte gras te
goed doet.
Na de reiniging wijdt de vrouw haar aandacht aan
ons zij wil de toekomst voorspellen, waarvoor wij
ons weinig interesseeren. Mijn toekomstige echtge
noot schijnt zwart te moeten zijn„heelemaal,"
vroeg ik, „of alleen 't haar", maar daar ging zij niet
op in. Yoor mijn vriendin werd een blonde ridder
bestemd. Intusschen zullen wij maar goed uitkijken,
men kan nooit weten
Men heeft ons gezegd, dat wij Budapest moeten
binnenvaren tegen den avond, dus richten wij het
zoo in en het is angstig mooi.
Als wij de industriestad Ujpest gepasseerd zijn,
ligt aan den linkeroever in de vlakte Pest, met zijn
ontelbare torens, waarvan alleen het Parlement ons
reeds sprakeloos maakt; over de rivier, die een flauwe
bocht beschrijft, hangen sierlijk de vijf hangbruggen
en op de rechterzijde kruipt Obuda omhoog, langs
de hellingen van Gellertberg, Zwabenberg en Rozen
heuvel. Boven de stad liggen de „Burchten" mat
goud belicht in 't late zonlicht, en de fijne mist, die
na den gloeienden dag uit de rivier opstijgt, maarkt
een sleepboot, maar blijft op veiligen afstand en de
boot ligt droog beneden ons. Wij moeten nu zelf om
onzen angst lachen. Den volgenden ochtend vroeg
moet de schade aan de tent hersteld worden en als wij
om acht uur afvaren is het alweer smoorheet. Half
geroosterd komen wij in Esztergom aan.
Dienzelfden middag moeten wij het Hongaarsclie
douanestation op den linkeroever, Szob, passeeren.
Het rustige plaatsje is bij de nieuwe grensverdeeling
plotseling tot douanestation gepromoveerd. Op het
uiterste puntje van het nieuwe Hongarije staan nu
de schildwachten in hun verloren land te kijken.
Dat deze kwestie hoog zit bij hen, merkt men bij
ieder gesprek, dat men met Hongaren aanknoopt;
binnen vijf minuten is de nieuwe grens het onderwerp
van gesprek, of men een taxi-chauffeur of een bank
directeur spreekt, overal hetzelfde.
Na een lichte aderlating van vijftig Pengö varen
wij Budapest tegemoet. Onze laatste kampnacht
wordt heel rustig, op het erf van een beminnelijk
echtpaar, dat ons 'n grooten schotel versch geplukte
aardbeien brengt, terwijl een dreumes van vier jaar
voor de conversatie zorgt.
Het einde: Op den achtergrond Budapest met 't
Parlement.
voor ieder land één directe wagen is gehaakt, zagen
wij reeds van verre 'n prachtig blinkenden wagen die
aller aandacht trok wie schetst echter onze ver
bazing, toen wij op het bordje buitenop lazen „Kon-
stantinopel-Hoek van Holland" en in de coupé's
foto's van Groningen, Haarlem, Arnhem Wij waren
weer thuis Alles Nederlandsch fabrikaatDe Hon
garen en de Duitschers die wij er aantroffen waren
allen enthousiast over de ruime 3e klasse zitplaatsen
geheel met groen leder bekleed en de geraffineerde
houtbetimmeringen
En nu, waarde lezer, zijn wij in Holland terug.
Denk niet dat Holland saai of klein is. Na zoo'n
emotievollen tocht waardeert men ons land misschien
nog dieper. Hongarije heeft maar één Donaumen
moet hem öp of afvarenkris-kras door het land
van Bergen-op-Zoom naar Wymhritseradeel, dat gaat
nu eenmaal daar niet en daarom maakte ik in het
Oosten propaganda Bij ons is het ook zoo mooi,
kom nu eens bij ons kijken, in het volle vertrouwen
dat onze Oostelijke vrienden een zelfde prettige
herinnering zullen bewaren van onze plassen en
meren als wjj van hun wilden Donau.
Ajuaschwater bij de hand.
in Gönyti kampeerde",
het lijkt mij niet slecht
Met dat al waren wij
een ochtend opgehouden
en na dien slapeloozen
nacht en de doorstane
emotie waren wij in niet
te beste conditie. De
rivier, eindeloos breed,
stroomt traag tusschen
haar vlakke boorden,
groote kudden koeien en
paarden staan loom tot
den buik in 't water en
de groote witte boeren
hoeven schijnen te slapen
in de stovende zon.
Na Komarom, de ver
minkte stad, wier station
thans in Czecho-Slowakije
ligt, terwijl op haar brug
de Hongaarsche en Cze-
chische schildwachten
tegenover elkaar staan, wijl de grensscheiding er mid
den over loopt, blijven de oevers nog wel 10 K.M. lang
vlak, maar dan ook volkomen, als een kaal hoofd.
De Hongaren denken, dat Holland ook zoo vlak is en
in ons mooiste Hongaarsch moeten wij dan uitleggen
het verschil tusschen hun onafzienbare boomlooze
vlakte en onze weelderige landouwen waar altijd een
rustpunt voor het oog is. Hun vlakte is als iets uit
„Mijn allereerste kleurboek", twee rechthoeken, de
onderste groen, de bovenste blauw.
Bij Dynaalmós beginnen de heuvels weer, die later
tot Budapest overgaan in de prachtig beboschte nit-
loopers van het Bakony-woud; dat hadden wij niet
verwachtop vele plaatsen was het daar even mooi
als in de Oostenrijksche Wachau. Als wij dien
avond bij eenige huizen aan wal gaan, komen ons
dadelijk vier, vijf Hongaren tegemoet om met de
boot te helpen. Wij vragen waar de „Hazigazda"
(heer des huizes) is, men wijst ons een allervrien
delijkst snorrebaardje, die bij een wit huisje op een
terras, zes meter boven de rivier, z'n pijp zit te roo-
ken. „Natuurlijk" mogen wij kampeeren, zegt hij,
en hulp komt van alle kanten, de een klimt in de
moerbei en plukt een bord versche vruchten voor ons,
de ander haalt water en komt met ramenas aandra
gen, een derde gaat naar het dorp voor spiritus, zoo
dat wij onzen angstnacht al weer half vergeten. Zij
willen graag even in ons bootje varen, dus onderneem
ik een beurtvaart, telkens één met mij in de cano,
een paar honderd meter stroomopwaarts, en terug,
waarover ze zich zeer verheugd toonen. „Köszönöm
szépen," klinkt het steeds (Dank u zeer) en dan komt
er weer een volgende. Als het donkerder wordt, ver
dwijnen ze echter allemaal en bemerken wij, dat het
huisje waarvoor de tent is opgeslagen, onbewoond is.
Dat is nu niet zoo prettig, maar wij besluiten maar
vroeg te gaan slapen. Heelemaal rustig zijn wij niet
en midden in den nacht word ik opgeschrikt door een
„word 's wakker, het water staat aan de tent en de
boot is al weggespoeld." Met kloppend hart hurken
wij achter de deur, wij hooren het klotsen van water
en zien golven.
Angstig rukken wij de tent open, waarbij het
grondzeil een leelijke scheur krijgt, en als wij dan
buiten zijn, zien wij een volle maan, die zware slag
schaduwen maakt in het omgewoelde zand voor de
tent, het water klotst wel, door het passeeren van
dit alles als 'n fatamorgana voor ons. Wij verwachten
het ieder oogenblik te zullen zien verdwijnen, maar
het blééf.
Toen wij na de buitengewoon hartelijke ontvangst
bij de Roeivereeniging „Pannonia" weer buiten
kwamen, was het reeds schemer. Vanuit de taxi
die ons naar ons hotel bracht, genoten wij van
de prachtige Donaukaden, die zich baadden in een
zee van licht. Overal blonken de lichten op, langs de
berghellingen in snoeren, gelijk illuminatie, terwijl
de binnenstad van Pest als de kern van het juweel
een en al lichtgeflonker was.
Aangezien ik over steden niet mag schrijven en
de vaartocht hiermede beëindigd was, sluit ik het
verhaal onzer avonturen hiermede af. Wij bezochten
nog eenige malen Pannonia, waar wij vele nieuwe
vrienden wonnen en onze boot uitstekend verzorgd
was. Voor de kampeer uitrusting had men veel be
langstelling. De interesse van de damesleden was
voornamelijk gewekt door het feit, dat wij gedurende
de heele reis erin geslaagd waren, kreukelooze linnen
mantelcostuumpjes en zijden blouses mee te voeren,
waarmede bewezen is, dat al reist men in een kleine
boot, met een weinig handigheid het uiterlijk niet
behoeft te worden verwaarloosd.
Op het station moesten wij weer trotsch zijn op
Holland. In den langen internationalen trein, waarin
Belangstelling voor onze Hongaarsche lectuur.
Na een bezoek bij een paddel-vereeniging.