Uit vrees voor pest, cholera en typhus N HET beleg, dat de Engelsche troepen voor den tijd van een jaar hebben geslagen voor Quetta, „De Stad des Doods", in het Britseh- Indische district Beloetsjistan, vindt zijn weerga in de geschiedenis niet. Ieder mensch of dier, dat de stad binnengaat, wordt automatisch ter dood veroordeeld. Zoodra hij probeert Quetta weer te verlaten, zal hij door den kogel van een waakramen „Tommy" worden neer gelegd. Hoewel er dus geen kans bestaat op ont snapping, oefent de stad op zekere individuen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. De mili tairen zelf denken er niet aan om hun prikkeldraad versperring te verlaten en vandaar, dat de indringers zich veilig kunnen achten, zoolang ze er in slagen, het leven te behouden in een stad van 25.000 onbegraven dooden. De persoon, die levend en wel den 16den Juni 1936 weet te halen den datum, waarop de belegeraars de stad zullen binnentrekken zal het doodvonnis zien veranderd in een betrekkelijk korte gevangenis straf wegens het overtreden der militaire voorschriften. Voor iemand, die over de noodige lenigheid beschikt, is het niet moeilijk om binnen te komen. Hij behoeft slechts het nachtelijk uur te benutten en bereid te zijn een paar gebroken ribben op te loopen bij het afdalen langs een steilen heuvelrug. Zoodra hij hierin eenmaal is geslaagd, behoeft hij er niet meer op te rekenen weer te kunnen ontsnappen. Daar staat tegenover de kans om een rijkdom aan juweelen en goud te vinden, die in de millioenen loopt. Ontzaglijke fortuinen liggen begraven in de ruïnen van het historisch oude paleis van den Khan van Kalat, een van de vele titels, die de vorst van Beloe tsjistan voert. Juist voordat de geweldige aardbeving, waardoor Quetta in een massa-kerkhof werd her schapen, plaats vond, had de Khan zich een meer moderne residentie gekozen. Het spreekt vanzelf, dat de vorst een belangrijk gedeelte van zijn juweelen en andere schatten naar deze nieuwe verblijfplaats had laten overbrengen. Desondanks bleven er nog onmetelijke rijkdommen van zeldzame historische waarde achter. Het oude paleis, de „Miri", was hoofd zakelijk van steen opgetrokken en belieerschte als een groot fort de stad met den omtrek. Toen in den nacht van 31 Mei deze hoofdstad van Beloetsjistan met haar 60.000 inwoners door een der zwaarste aardbevingen sinds menschenlieugenis werd geteisterd, was er een overvloed van voedsel aanwezig. Dit kon echter alleen van nut zijn, indien het binnen enkele dagen werd gebruikt, aangezien in het heete Indische klimaat bederf zeer snel optreedt. Op root beluste indringers kunnen zich aan dezen voorraad dus niet meer te goed doenIn enkele pakhuizen, vooral in de nabijheid van het Engelsche kwartier, waren groote hoeveelheden voedsel in blik opgeslagen. Ma+r liet valt te betwijfelen of deze diep onder de puiu- lioopen bedolven conserven nog wel terug te vind?1 Naast de ongure individuen, die er in slaagden fle doodenstad binnen te dringen, in de hoop zich kunnen verrijken, gelukte het talrijke ratten jakhalzen eveneens om de afzetting te passeeren. drang, die deze dieren de lugubere stad binnendret behoeft geen nadere omschrijving de stoffelijk*' overschotten van de 25.000 omgekomen inwoner waren hiertoe de aanleiding. En eigenlijk ge» hebben de jakhalzen op deze manier in de ka gespeeld van den militairen medischen dienst, het feit er eenmaal ligt, dat men de stad niet wil kan binnentrekken, is het 't beste, dat het verniet; gingsproces der lijken zoo snel mogelijk plaats vindt en hierin vervullen de jakhalzen en ook de ratten een belangrijk aandeel. Maar ook voor hen geldt zelfde als voor de menschelijke indringers dra

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 20