23 Chineesch leger hadden aangesloten, om veiliger rond te kunnen trekken. Het. waren geologen professor Marshall met zijn dochter en schoonzoon. Toen dacht ik als ik me bij die drie kon voegen, was ik een heel eind ver der. Ik kon in China óók al veel hooren en zien, en wie weet vond ik dan ooit een weg, om ook in Tibet te komen. „Ik heb tweemaal geluk gehad. Ik heb generaal Lin-Kwong, die me tusschen twee haakjes als een echt gentleman behandeld heeft, niet eens hoeven zoeken, en zonder de minste moeite, tegen mijn eigen zin bijna, ben ik in Tibet terecht gekomen. Ik heb een dik pak aanteekeningen gemaakt, maar voor mijn krant heb ik niet veel kunnen doen. Alleen een paar brieven uit Soei-foe, en die moest ik nog smok kelen, om geen argwaan bij Lin-Kwong te wekken. Enfin, ze zullen me geen traagheid verwijten. Ik zal hier wel niet meer vandaan komen." Even zweeg het meisje. Toen ging zij met zachte stem voort „En toch heb ik niet eerder kunnen vluchten ik heb het niet gewild; ook al had ik geweten, dat we veilig weg konden komen. Om u de waarheid te zeggen bleef ik niet alleen om mijn werk. Ik wou weten, aan wie ik me toevertrouwde. Toen ik u op die Russen afstuurde, om ze te waarschuwen, deed ik 't niet alleen, om menschen te reddenik wou u met een op de proef stellen. Ik wist niets van u „Ik wist van u óók niets," zei Krinner rustig. „Ik heb alleen uw naam uit Ininnen visschen." „En toch bent u me door heel China en Tibet na gereisd Krinner lachte - halfluid. Het klonk vreemd en droog in de bedompte ruimte. „Ik had u gezien," zei hij. „Wat ik weten moést, dat wist ik." Helga Lethus zweeg. Zij hoorde die teedere, eerlijke verklaring heel ver naklin ken en die klank werd oen lied, een zacht lied, dat als een moeder met stille schre den door het donkere ver trek ging. Zwaar en kostbaar drup pelden de minuten, en zij sponnen geheimzinnige gou den draden om twee men schen in twee donkere hok ken. Whs het nog wel donker f Helga Lethus had een vage gewaarwording, dat er ergens licht brandde. Haar lippen bewogen zich langzaam. „Als we door den anderen wand van mijn kamer heenbreken," zei ze droomerig, bijna zichzelf niet bewust van haar woorden, „komen we in een kamer, die een raain heeft. Deze twee kamers en nog een halvedat moet het midden van den toren zijn...." „AllemachtigEn dat zegt u nu eerst Krinner sprong op en wrong met zijn handen plankeu los, tot hij haar zag, die nu ook stond, tot hij haar oogappels zag schemeren. „Is dat waar V' „Wat f" „Wat u daareven zeiDat er hiernaast een raam is!" „Ik weet 't eigenlijk niet," zei Helga. „Ik zat na te denkenals ik 't goed uitgerekend heb, moet er hier links naast me een cel met een smal raam zijn. Maar ik heb den toren natuurlijk alleen van buiten af gezien, 't Is maar een schatting Krinner luisterde al niet meer. Hij was haar voorbij gestormd, eu wierp zich met zijn volle gewicht tegen den wand aan den overkant van het vertrek. Hij had zooveel kracht niet eens hoeven gebruiken. De planken versplinterden zoo vlot, dat hjj haast mee was getuimeld de aangrenzende ruimte in. Ook daar was het donker, maar in den voorwand, den muur, schemerde een rechthoek, de kieren om een luik. Zonder aarzelen sprong Krinner daar op toe en stiet het luik met zijn forschen elleboog open. Koude avondlucht stroomde naar binnen. Hoog boven de bergwereld stond vol en groot als een kogel de maan. „We moeten een touw hebben Krinner keerde zich snel om. Helga stond met slap neerhangende armen midden in de blauwe strook, dien het maan licht in de torenkamer goot. Haar oogen staarden verschrikt. „Wat wilt u doen f" „Maken dat we wegkomen natuurlijk Ja zoo de deken Eu mijn oude stofjas. Dat zal wel genoeg zijn." Krinner begon met stevige handen de lappen tot lange reepen te scheuren, en met zorg knoopte hij ze aan elkaar. De hand van Helga Lethus kwam op zijn schouder neer. Er stond een treurig lachje op haar gezicht. „Ik zal u geweldig tot last zijn. U kunt u niet roeren met een vrouw. Laat mij maar hier." „Hier Krinner staakte zijn arbeid niet. „Bij die schoften T Zoo zal *t gaanHij beproefde het koord nog eens met de handen en met de tanden. „Laten we hopen, dat 't houdt." Snel knoopte hij 't touw aan een groote kram en hij wierp "n blik naar beneden, ,,'t Is een meter of vijf, zes tot aan den muur. Dat zullen we met dit toestelletje wel zoo ongeveer halen. De muur is drie meter hoog. Daar kan ik u aan mijn handen laten zakken." „U kunt alleen veel beter wegkomen riep Helga. Zij sloot de oogen en wankelde. „Helgariep Krinner, terwijl hij haar in zijn armen opving. „Nu niet moer praten," ging hij, zich beheerschend, voort. „Wees nu flinkNet als van middag op 't plein, toen je Duitsch sprak tegen dien kerelDacht je nu heusch, dat ik alleen weg kon gaan f" Krinner zag het meisje, dat langzaam de oogen naar hem opsloeg, in 't gezicht. „We gaan samen, Helga, óf we blijven samen. Maar in ieder geval samen ZESTIENDE HOOFDSTUK HET kanonschot van Lebong gaf het middaguur aan. Over het witte gouvernements-paleis op den berkenheuvel wapperde trots de blauw- gekruiste vlag van het Vereenigde Koninkrijk. Helga Lethus en Adrian Krinner stonden op het terras aan den rand van een heuveltop eu keken zwijgend naar de breede ruggen van den Himatsjal, die hoog opstegen uit het dichtbegroeide moeras van de Tarai. Een heer in smetteloos wit costuum sprong 6nel uit een riksja, toen hij de twee zag staan. „Hallo, KrinnerGoeden middag, juffrouw LethusDe gouverneur heeft het visum op uw passen gegeven. Dus alles is in orde. Maar ik hoop, dat u nog een paar weken hier in Darjeeling blijft. U ziet er nog steeds een beetje vermoeid uit. 't Is ook allesbehalve een plezierreisje geweest, die vlucht uit Rongbuk. Zonder lastdieren, zonder bagage, zonder proviand de bergen over't Is haast niet te gelooveu Het magere gezicht van Krinner glimlachte stil. „Kom, kom, kapitein, zóó erg was 't nu ook weer niet. Ik heb u toch verteld, dat we den tweeden dag van onze vlucht al een paar goede dieren van 'n inboorling hebben kunnen koopen, en dat we nog een uitstekenden gids hebben gevonden ook „Nou ja, goed't Was toch een knap stukje werk. Ik ken die bergjes. Maar tegen dien Tsjomoelonga heb ik toch nooit opgedurfd. U hebt best een paar kalme weekjes verdiend, vind ik." Vervolg op pagina 34.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 23