ZAG M. NabiU k Abeba, eigenlijk 'n rij van met getjoljdijzeren platen tMNTO' hoofdzakelijk artikelen van Japansch fabrikaat op een ilaveul zijn de straten in de hoofdstad van Abessinië nog niet. twee weken reizens van de hoofdstad woont, is verplicht den briefdrager voor een maand d.w.z. voor den duur van de reis heen en terug te huren, terwijl hij hem dan bovendien nog een week van rust moet vergoeden. In Abessinië beteekent „spoed" met betrekking tot communicatiemiddelen en in het bijzonder voor wat betreft telegrammen geheel iets anders dan in de meer geciviliseerde deelen der wereld. Nochtans ligt de schuld niet bij de briefdragers, want dezen verliezen on derweg geen tijd, wijl de reistijd voor een bepaalden af stand nagenoeg iedereen bekend is. Terwijl deze koeriers onderweg uiterst sober leven, gaan zij, zoodra hun taak volbracht is, van een leven van ontbering over tot een periode van volstrekt nietsdoen, gedurende welke zij zich met enorme maaltijden vol proppen. Zoo zetten zij hun zwaren dienst voort, totdat zij door hun leeftijd of ten ge volge van 'n ongeluk zich ge noodzaakt zien dit zware beroep er aan te geven. Somtijds kwamen we de kara vaan van een of anderen hoofd man tegen, die zich met een aanhang van honderden, zoowel familieleden als bedienden en slaven, op reis bevond. Wij verplaatsten onszeer snel, want wij hadden geen tenten, doch sliepen alleen op kampbedden. Regende het, dan tegen- reist, ;n zich ers en Ie files p hun n door innen- odsen. op de en het rsenile spreidden we een water dicht zeil over zoo'n bed en sliepen daar onder. On der de kampbedden scho ven we eerst de draaglasten en de geweren en patronen der zabania's. Zabania's zijn de gewa- penden, die men huurt om de karavaan in deze stre ken te escorteeren. In een land, waar meineed niet als een vergrijp wordt be schouwd, is het noodzake lijk getuigen bij de hand te hebben, waarvan men, in dien noodig, 'n kleine ver wachting mag koesteren, dat zij hun getuigenis met eenige waarheid erin zul len afleggen. Wij nu hadden twee van deze zabania's, die niets anders te doen hadden dan met elkaar te kibbelen, de dragers uit te schelden en zoo nu en dan eens naar een nabijzijnde hut te hol len, om kippen of inlandsch bier of engera-brood voor ons te koopen, terwijl de file van dragers ongestoord haar weg vervolgde. Dat was alles wat zij deden, want er was ons reeds ge bleken, dat telkens wan neer het noodig was met ambtenaren, die ons te hunnen eigen bate tolgel den of invoerrechten wilden laten betalen, het ons veel beter afging aan dergelijke knevelarijen te ont komen, dan wanneer onze zabania's in een dergelijk geval als woordvoerders optraden. Eens haalden wij in den middag bij een doorwaadbare plaats van de rivier Awasj een kleine groep Tigrijnen in, die reeds den geheelen morgen voor ons uitgereisd hadden. Twee bereden mannen waren het, die op zwarte bergmuilezels gezeten waren en gevolgd werden door twee jongens, hun knechten, die de in een lap goed gewikkelde wapens van hun meesters en eenige aan een touw gebonden potten en pannen droegen. De twee mannen, vrienden op middelbaren leeftijd, zeiden ons, dat zij op weg waren naar Addis Abeba, om daar wat vertier te zoeken, zooals zij op gezette tijden sedert jaren gewoon waren te doen. De een was lang en mager, de ander klein en gezet. In het midden van de rivier steeg de kleine Tigrijn van zijn rijdier, maakte van zijn gordel een hoornen bekertje los, vulde dit met rivierwater waarbij hij er voor zorgde het water bovenstrooms van de muildier - pooten te scheppen en hield mij het geval met uit- gestrekten arm voor, terwijl hij mij onder veel geglim- lach verzocht ervan te drinken. Ik nam den beker aan en dronk, want ik zag, dat de dikkerd een joviaal man was, die zich hulpvaardig wilde betoonen. Wij vervolgden onzen tocht en mijn Tigrijnsche vriend reed gemoedelijk naast mij voort, om mij zijn Vetterligeweer te toouen, dat hij van het slagveld van Adoea had opgeraapt. Voor hem beteekende Addis Abeba de vergaarplaats van alle wondere dingen der wereld. Waren daar niet koffiehuizen en gelegenheden van vermaak en winkels, den arluid helij :en. bri' 3n u :f inl lien< ik ebu rit 1 Adi mielen aldaar sstver- id Am In dit land, waar het goede toon is, voor alles zijn bedienden te hebben, reizen de met aardsehe goederen bedeelden steeds met een gevolg van dienstbaren, die be halve geweren ook op reis on misbare zaken meedragen. waarin men dingen koopen kon, dingen, waarvan een mensch het bestaan nog nooit bevroed had Steeds weer onderbrak de dikkerd zijn enthousiasten woordenstroom, om zijn gezicht de uitdrukking te laten aannemen van iemand, die weet wat er in de wereld te koop is. Dan keek hij eerst strak naar een bepaald deel mijner uitrusting, verhief langzaam den blik, tot zijn oogen de mijne ontmoetten, om ten slotte met halfgesloten oogen den hemel toe te glimlachen, onder het uitroepen van in syllabes afgehakte woorden: „Sor-bet (sorbet).... bie-cie-clie (bicycle - fiets). O-to-mo-viel (automo biel) Hierop liet hij dan een aantal uitroepen hooren, die uitdrukking moesten geven aan de vele herinnerin gen, die zijn hart bestormden, herinneringen aan vreemde dingen en wondere belevenissen. En zijn uitroepen werden begeleid door een ernstig-langzaam knikken met het hoofd, alsof hij spijt en droefheid wilde voorwenden. Type van 'n Amharische vrouw met de eigenaardige haar dracht van haar stam. De Ainharen vormen het in Etiopië overheerschende ras. Werd mijn nieuwe vriend bij het overpeinzen der vele buitenlandsche nieuwigheden, die hun weg naar zijn land gevonden hadden, melancholiek gestemd, wijl zij hem heimwee gaven naar de tijden van eenvoudiger zeden en gebruiken Doch dan hervond hij plotseling weer zijn oude goedgeluimdheid en begon, druk gebarend, de bewegin gen van de o-to-mo-viel en van de bie-sie-clie te imi- teeren, en geluiden te maken als van een motor, van een claxon of van een fietsbel. Hierna wendde hij zich snel in den zadel om, ten einde den jongens, die de won deren van Addis Abeba nog niet kenden, de beteekenis van dit alles duidelijk te maken. De hoofdstad werkt als een magneet op de Abessiniërs. De mannen en vrouwen van het Hoogland nemen de geringste gelegenheid te baat om zich erheen te begeven, al is het veel meer nieuwsgierigheid, die hen hiertoe drijft, dan de hoop er fortuin te maken.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 21