MYLORD had een blikken blazoen door cHHortimer Heurter PETEK beklaagde zich ernstig, dat het leven hem onverdiend hard en onrechtvaardig be handelde, doch ik was van meening, dat hij „het geval" veel te pessimistisch inzag. Het feit, dat oom Jim hem 's middags duidelijk te kennen had gegeven, dat het hem aangenaam zou zijn, als hij mij voortaan met rust liet, mocht, dunkt mij, geen reden zijn om nu maar terstond alle hoop op te geven. Heeren van diep in de zestig zijn wel eens meer nukkig en oom Jim maakte daar heusch geen uitzondering op. „Verlies den moed maar niet, jongen," trachtte ik Peter op te beuren, toen ik hem 's avonds met een bedrukt gezicht, achter de tuinheg aantrof. „Niets is zoo veranderlijk als de mensch en je kan ervan op aan, dat oom Jim vandaag of morgen wel weer bij draait. Er is heelemaal geen reden, om de geschie denis zoo pessimistisch te nemen en in afwachting van betere tijden kan je m'n sproeten en m'n wip neus evengoed achter de tuinheg bewonderen als binnenshuis." Mijn wijze woorden maakten hoegenaamd geen indruk Peter's gezicht stond bepaald ongelukkig. „Ik begrijp niet, wat-ie zoo plotseling tegen me heeft," mokte hij verdrietig. „We hebben geen woord gehad, en toen ik hem eergisteren sprak, was hij een en al hartelijkheid. Is er misschien thuis iets gebeurd „Niets, letterlijk niets, dat die veranderde houding tegenover jou zou kunnen verklaren," verzekerde ik hem naar waarheid. „Ik begrijp er zelf niets van. Maar straks zal ik het hem eens vragen en dan hoor je het wel." Ik zag Peter worstelen met een vraag, die niet goed over zijn lippen kon komen. Eindelijk ver mande hij zich echter. „Als hij nu eens voet bij stuk houdt, zalzal je dan op me wachten kwam het er stotterend uit. Hij trok zoo'n benauwd gezicht bij die vraag, dat ik mijn lachen niet kon inhouden. „O, alsjeblief, doe niet zoo tragisch," gierde ik het uit. „Laat alles nu maar aan mij over en trek je van de geschiedenis niets aan. Morgenavond om acht uur hier aan de heg, hoor! En geef me nu maar een kus en ruk dan in Even later slofte hij met looden voeten het tuin- laantje uit. Ik had warempel medelijden met hem en nam mij voor, eens 'n hartig woordje met oom Jim te gaan spreken. Iedereen zal het met. mij eens zijn, dat het niet aangaat iemand zonder reden het huis te verbieden, die er sinds jaar en dag over den vloer is gekomen. Er was letterlijk niets op Peter aan te merken of het moest zijn, dat hij net zoo arm was als ik en als oom Jim hem niet goed genoeg voor me vond, dan had hij het niet zoover moeten laten komen en hem twee jaar geleden dien wenk van vanmiddag moeten geven. Intusschen werd ik nieuwsgierig, welk motief hij voor zijn besluit zou aanvoeren. Vlug redderde ik de keuken wat op en bracht vervolgens de thee in de huiskamer. Oom Jim zat de krant te lezen en keek niet eer op, voor ik hem bediend had. „Dank je wel, kind, daar zat ik nu juist naar te verlangen," zei hij tevreden. „Eigenlijk hebt u het heelemaal niet verdiend," gaf ik hem onmiddellijk terug. „Vertel me eens, wat hebt u met dien armen Peter uitgevoerd „Uitgevoerd niets," antwoordde hij droog. „Ik heb hem alleen gezegd, dat zijn bezoeken mij wat al te druk werden." „Juist, en dat komt heelemaal niet van pas, want mij hebt u daar nog nooit over hooren klagen. En ik u evenmin. Wilt u me eens zeggen, wat daarachter steekt f Oom Jim kwam eindelijk uit de plooi. Of beter ge zegd hij viel terug in een oude plooi. Hij is twee en dertig jaar rechter geweest en als hij iets gewichtigs op het hart heeft, slaat hij nog altijd een onuitstaan baar terechtwijzende!! toon aan. „Hoor eens, kindje. „Begin nu eens niet met net te doen, of ik nog geen tien ben," viel ik hem in de rede. „Ik ben negentien en u kunt me dus ernstig nemen." „Goed, ernstig dus," hernam hij plechtig. „Laat ik je dan kort en goed zeggen, dat ik het met het oog op je toekomst ongewenscht vond, die vriendschap met dat jongmensch nog langer te verdragen." „Vriendschap vroeg ik verontwaardigd. „U weet toch zeker heel goed. „Ik wil niets weten," onderbrak hij me plotseling. ,,'t Is me voldoende te weten, dat ieder mensch in zijn jeugd aan 'n kalverliefde lijdt, 't Is een soort kinder ziekte en op z'n tijd komt er een eind aan. Maar bij jou verloopt dat ziekteproces wat Al te traag. En om het einde te verhaasten, heb ik Peter den wenk ge geven, die je bekend is. Ik bedwong zoo goed mogelijk mijn verontwaar diging. Kalverliefde Zóó diep was ik nog nooit ge kwetst in mijn beste gevoelens. Die beleediging zou ik wreken, wanneer en hoe dan ook „Jammer voor u, dat dit wijze inzicht een beetje laat komt," schamperde ik. „Zelfs té laat, oom Jim. Het geval is slepend geworden en uw ingrijpen kan dus niet meer baten." „Kom, kom," lachte hij vroolijk. „Als jullie elkaar in 'n paar dagen niet zien, ben je elkander vergeten. Zóó diep zit het niet. Maar ik zal je nog eens iets anders zeggen, kind," ging hij wat ernstiger voort. „Je weet, dat ik een man ben van elke-dag-is-er-één en ik kan je niets nalaten. Het is mijn plicht, je zoo goed mogelijk uit te huwelijken. En Peter is in dit op zicht wel de laatste aan wien ik zou denken." Die zorg voor mijn toekomst was waarlijk roerend, maar mij roerde zij niet. Het kon me weinig of niets schelen, dat ik geen weelde zou kennen, als dan ten minste mijn hart maar kreeg, waarom het vroeg. Ooms streven kon ik bovendien te minder waar- deeren, wijl ik overtuigd was, dat hij een hersenschim najoeg. Ik ben heelemaal niet knap, veeleer leelijk en de rijkste man uit den kennissenkring van ons dorp was een getrouwde boer met negentien koeien. En dus leek het me een pure dwaasheid te veronderstellen, dat er nog eens 'n rijke sprookjesprins kon komen, die verliefd zou worden op een arm en leelijk meisje, als ik ben. „U lijdt toch soms niet aan hersenschimmen vroeg ik oom Jim deelnemend. „Heelemaal nietviel oom Jim een beetje heftig uit. „Ik weet heel goed-wat ik wil. Er zijn gelukkig iiog jongemannen, die een vrouw niet alleen waar- deeren naar haar uiterlijk schoon. Zelfs niet in de eerste plaats. Een gaaf karakter, 'n warmvoelend hart. toewijding, zin voor ouderwetsche huiselijk heid, ontwikkeling en. 't Werd te bar, ik stopte mijn ooren dicht voor zoo veel lof. Toen ik ze weer opende, scheen ik een l>elang- rijk deel van het betoog te hebben gemist, want oom Jim had het nu over een „hij". ,,'t Was louter toevallig en hij stond me direct aan om zijn openhartigheid „Wacht even, oom; wie is ..hij"?" viel ik hem in de rede. „Wel, alle menschen, ben je zoo slecht van begrip?" keek hij ongeduldig op. „'k Had het over lord Dunn- hil, dien ik in „De Gouden Hoed" ontmoette, 't Was louter toevallig, zeg ik, dat ik in zoo'n vertrouwelijk gesprek met hem gewikkeld werd. Hij is een man, die méér, neen, iets anders waardeert in een meisje dan uiterlijk schoon. Je moet eens met hem kennismaken, kind. Wil je morgenmiddag met het diner op hem rekenen Ik was gewoon te verbluft om te antwoorden. Daar kwam dus de aap uit de mouw bij oom Jim. Die arme Peter was de woestijn ingezonden, omdat er een acceptabeler slachtoffer voor me gevonden was. 't Was afschuwelijk harteloos. Maar met dien lord wilde ik wel eens kennismaken. Als hij me een keer gezien F.atMMEL. had, kwam hij natuurlijk niet moer terug en boter kon ik niet wenschen. „U bent een afschuwelijke koppelaar," wreef ik oom Jim nog even onder den neus. „Maar enfin, de ouderdom komt met gebreken. Ik zal me die ge schiedenis laten welgevallen, als u me de verzekering geeft, dat het 'n échte lord is en dat hij niet op kruk ken loopt, of reeds vergrijsd is." „Lord Dunnhil is van échten adel en vier en dertig jaar oud," antwoordde oom Jim ernstig. „Hij is wel gemaakt van lijf en leden en ik geloof, dat alle meisjes hem knap zouden noemen. Bepaald rijk is hij niet, want, hij wil zich gaan vestigen als rentmeester en administrateur. Maar zijn vooruitzichten zijn daarom duizend procent beter dan die van je ouden vriend Peter en daar kan ik niet blind voor blijven, nu ik je onverzorgd achter zal laten." De inlichtingen omtrent mylord leken onverdeeld gunstig en dit sterkte mij nog meer in mijn over tuiging, dat oom Jim mijn toekomst op liopelooze verwachtingen bouwde. Een échte lord, op wien niets aan te merken viel, dan dat zijn blazoen, dat van goud behoorde te zijn, van blik was, zou er wel feestelijk voor danken, 'n doodarm, sproetig meisje te trouwen. Den volgenden middag kwam hij met oom mee voor het diner. Zeer correct, in smoking. En het mag me hier gerust van het hart.hij was knap, écht manne lijk knap. En van top tot teen een heer, elegant en uiterst hoffelijk. Heel iets anders dan Peter, hoewel hij naar mijn verliefden smaak toch óók weer niet bij Peter in de schaduw kon staan. Aan tafel ontpopte mvlord zich als een onderhou dend causeur. Hij sprak maar weinig over zichzelf, maar uit dat weinige maakte ik op, dat zijn familie verarmd was door de crisis, zoodat hij genoodzaakt was te werken voor zijn levensonderhoud. Tot voor een week had hij geassisteerd op een zaakwaarnemers kantoor in Londen en van plan zich zelfstandig te vestigen, was hij voor een paar weken naar ons dorp gekomen, om van een ongestoorde vacant.ie te ge nieten. Meer kwam ik niet over hem zelf te weten. Met oom sprak hij over de Londensche Society, waarin zij een aantal gemeenschappelijke kennissen bleken te hebben. Hij bleek trouwens óók persoonlijk bekend met de leden van de balie en met die van de staande en zittende magistratuur, zoodat oom Jim zijn hart aan hem kon ophalen. Voor mij was hij zeer attent aan tafel en hij deed veel moeite, om mij in de con versatie te betrekken. Na tafel, toen oom Jim naar zijn kamer was, om likeur en sigaren te halen, bevonden wij ons 'n oogen- blik samen in den tuin. Het was stil in het dorp en een paar seconden lang stond hij met verzonken aandacht naar die schier hoorbare stilte te luisteren. „Hoe vredig is het hier," zei hij eensklaps. „Het buitenleven is toch heel iets anders dan dat jachtige leven in de stad. Ik kan er soms zoo echt naar ver langen. Alleen ben ik wel eens bevreesd, dat het me op den duur zou gaan vervelen. Kunt u er nogal aan wennen „Heel best," antwoordde ik. „We wonen hier sinds oom gepensionneerd is, dat is al bijna vijf jaar, maar ik zou niet graag meer terug willen naar de stad.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 4