„O, neen V' hernam hij. „Och, dat kan ik me ook wel begrijpen. U hebt hier natuurlijk uw conversatie met vrienden en familie." „IJ vergist zich," zei ik hoofdschuddend. „Ik houd van het dorp om het dorp zelf, om het buitenleven. Conversatie hebben wij bijna niet. 'k Heb mij nooit de moeite gegeven intieme kennissen te maken en behalve oom Jim bezit ik ook geen familie." „Ach, heelemaal geen familie vroeg mylord op een toon van beklag. „Heelemaal niet. of ja," verbeterde ik mezelf, .„misschien leeft er hier of daar nog een broer van mijn vader. Oom Jim is een broer van mijn moeder. Maar van oom Jack hebben we in geen zeventien jaar iets gehoord en die zal dus wel niet meer komen op dagen." Het trof me, dat mylord me een medelijdenden blik toewierp, alsof hij me beklaagde om dat gemis aan verwanten. We spraken er echter niet meer over. want tegelijk keerde oom Jim terug. Zoodra ik kon, wipte ik even den achtertuin in. Het was reeds over achten en ik vond Peter met een ontdaan gezicht achter de tuinheg. „Zeg het maar ineens," begon hij met een tragisch gebaar naar zijn hart. „Is het af „Doe alsjeblieft niet zoo idioot," berispte ik hem. „Alles blijft bij het oude, maak je maar nergens be zorgd over." De arme jongen scheen slechts een oogenblik ge rustgesteld. „Wie is die meneer, die bij jullie is informeerde hij plotseling angstig. „Een lord voor oom Jim," antwoordde ik en ik moest inwendig lachen om zijn jaloezie. Alsof daar ook maar de minste reden voor bestond Wij bleven nog even fluisteren en namen toen af scheid. Mylord stond ook gereed om heen te gaan. Hij boog voor me, als was ik een vorstin, en toen oom Jim hem uitnoodigde voorden volgenden dag, keek hij Tiiij vragend aan, alsof hij de beslissing van mij liet afhangen. „Het zal mij aangenaam zijn u te ontvangen, mylord," zei ik beleefdheidshalve en om oom Jim een genoegen te doen. „Dan accepteer ik héél graag, meneer," zei hij vroolijk tot oom Jim en tegelijk wierp hij mij een dankbaren blik toe. Ik vond dit heelemaal niet vreemd; zijn blijdschap leek me verklaarbaar, wijl bij het diner in „De Gouden Hoed" wel vervelend moest vinden alleen. Vanaf dien dag was lord Dunnhil onze dagelijk- sche gast. En tot mijn groote verbijstering consta teerde ik na drie dagen een soort wonder in mijn leven. Mylord gedroeg zich niet alleen attent tegenover me, doch hij werd ook complimenteus en maakte me zelfs ernstig het hof. Het leek een heusch wonder de knappe lord, die maar te kiezen had uit tientallen schoonheden, had zijn blik laten vallen op een arm, onbeduidend meisje met een sproetig gezicht en een wipneus, 't Was nóg romantischer dan op de film, want daar heeft de heldin van het stuk in een soort gelijk geval tenminste nog haar schoonheid mee. Toen ik eenigszins van mijn verbijstering bekomen was, bekeek ik het raadselachtige geval eens op de keper. Een vergissing leek me absoluut uitgesloten. Mylord was hevig actief met zijn oogen, trachtte me heimelijke handdrukjes te geven en zocht onder aller lei voorwendsel de afzondering van den tuin. Daar enboven lieten me de plezierige knipoogjes van oom Jim er niet den minsten twijfel aan over, of hij was dezelfde overtuiging toegedaan als ik mylord was verliefd. Niemand hoeft te gelooven, dat ik vereerd was met het geval. Het maakte mij veeleer wantrouwend. Als ik rijk, schatrijk was geweest, had die „liefde" zich laten verklaren. Dan was mijn geld goed genoeg geweest, om mylords blikken blazoen te vergulden en had ik op den koop toe gediend. Maar ik was niet rijk, ik was doodarm. En als ik me in den spiegel beschouwde, weigerde ik toch óók pertinent te ge looven, dat er twee van die lieve ezels op de wereld rondliepen, die zich op een meisje als ik konden ver lieven. Er moest een geheim achter die „liefde-op-het- eerste-gezicht" schuilen, maar welk geheim Op den vijfden dag van onze kennismaking, toen het mylord bijna gelukt was, zich onverhoeds van mijn hand meester te maken, klampte ik Peter aan. „Lieve jongen, wil je me een groot plezier doen?" vroeg ik hem vleierig. „Meneer den lord afdrogen f" bood hij met vurigen ijver aan, gereed om over de heg te springen. „Doe niet zoo dwaas," hield ik hem terug. „Er is niets met mylord aan de hand. Voorloopig nog niet tenminste. Je moest morgen echter eens naar Londen gaan en inlichtingen omtrent hem inwinnen. Wil je dat voor mij doen „Aha viel Peter triomfantelijk uit. „Heeft-ie nu al geld geleend, of zooiets Die vraag verried, dat hij mylord hevig wantrouw de, maar daar was zijn jaloezie natuurlijk de oorzaak van. „Geen sprake van," verzekerde ik hem. „Ik wil het alleen weten voor het geval het eens te pas komt. Hij is mij te intiem met oom Jim." Peter, ijverig genoeg, beloofde dat hij zijn best zou doen en het volgende etmaal leefde ik in hevige span ning. De boodschap, die hij meebracht, maakte echter alle kwade vermoedens belachelijk. ,,'t Is een echte lord," zei Peter somber. „Dood arm, maar waschecht. Hij is ruim een jaar op kantoor geweest bij Strattman en Furness, die in Lincolns Inn gevestigd zijn. Den twaalfden van deze maand heeft hij op staanden voet ontslag genomen, omdat de dokter hem eenigen tijd rust voorgeschreven had. En nu schijnt hij van plan te zijn, zich zelfstandig in Londen te vestigen als zaakwaarnemer en rentmees ter. Deze inlichtingen konden het wonder niet verkla ren. Er bleef me niets over, dan het als een vast staand feit aan te nemen mylord kon niet van bij bedoelingen worden verdacht en dós was hij heusche- lijk op me verliefd „Kind," begon oom Jim dien avond, toen mylord met een roerende, maar onverhoorde smeekbede in zijn oogen vertrokken was, „kind, ik geloof dat lord Dunnhil voornemens is morgen. hm, om je hand te komen." „Zoo, eindelijk vroeg ik. ,,'t Zal me zeer aange naam zijn, dan komt er tenminste een eind aan dat oogengekweel. Oom Jim keek me hevig ongerust aan. „Wat ben van plan te antwoorden „Natiiürlijk, dat ik zoo'n overstelpend geluk niet waard ben en het dus niet aanvaarden kan," lachte ik. „Je bent dwaas viel oom Jim boos uit. „Wat kan jij, een doodarm meisje, nog meer verlangen dan een positie, als die je nu aangeboden wordt Je moest den hemel op je knieën danken. Een echte lord, 'n knappe man en stapel verliefd op je. Hij heeft het me zelf bekend. Op zijn handen zal hij je dragen. Alles trekt hem aan je karakter, je huiselijkheid, je. „Wacht even, mijn ooren tuiten nog van de vorige opsomming," viel ik oom Jim in de rede. „Laat mij u ook eens wat zeggen. Ik vertrouw al dat geluk niet en daarom stel ik me liever met wat minder tevreden. Peter heeft mijn woord, hij is dwaas genoeg om van m'n leelijken toet te houden en ik houd van hem. Hij en géén ander en daar is het laatste woord mee gezegd." „Dan moet je 't zelf weten, 't is je eigen toekomst, die je vergooit," zei oom Jim boos en mopperend ver liet hij de kamer. Den volgenden morgen zag ik met gespannen ver wachting naar mylords komst uit. Oom Jim was in 'n verschrikkelijk slecht humeur en foeterde uren lang over de lichtzinnigheid, waarmee de tegenwoor dige jeugd met de toekomst omsprong. Ik deed maar net, of ik het niet hoorde en ging kalm met mijn werk voort. Eindelijk, tegen half drie, zag ik mylord aankomen. Hij was in jacquet en droeg een geweldigen bos roode rozen. „Daar komt-ie," stond oom Jim op. „Ik zal jullie maar alleen laten bedenk je nu nog eens goed, kind, voor je iets onherroepelijks doet." „Oom, doe me een genoegen en blijf hier, anders loop ik weg," dreigde ik ernstig. Mopperend ging hij weer zitten en ik deed open. In de verte zag ik Peter aankomen, blijkbaar hevig ongerust, want hij maaide verschrikkelijk met zijn beenen. En tegelijk verscheen ook de postbode met een brief. Ik liet mylord binnen en gaf den brief aan oom. Daarop werden de onvermijdelijke handdrukken ge wisseld en stak mylord van wal. Wat hij allemaal zei, kan ik me met geen mogelijkheid meer herinne ren. Wel weet ik, dat er tranen van diepe ontroering in zijn stem klonken. Hij kwam echter niet tot het einde, want plotseling gaf oom Jim een schreeuw, waarvan wij allebei opsprongen. „Kind. een brief. stotterde oom buiten zichzelf van opwinding. „Van Strattman en Furness.... zaakwaarnemers.... Ze schrijven je, dat oom Jack twee maanden geleden in Canada over leden is en je driehonderdduizend pond heeft na gelaten „Och, mag ik zelf eens lezen, oom verzocht ik, hem de rest schenkend. Ik nam den brief aan en las, dat het bericht van de erfenis reeds op den tienden, dus veertien dagen geleden, hij Strattman en Furness was binnengeko men, doch dat dezen zich, ter vervulling van eenige formaliteiten, eerst tot den Britschen gouverneur hadden gewend. Op den tienden wist men op het kantoor van Strattman en Furness dus reeds alles van de erfenis af en twee dagen later had mylord plot seling ontslag genomen „Mylord, bij wien heeft u zich in Londen in de zaakwaarnemerspractijk bekwaamd?" vroeg ik, my lord strak aanziende. „Bij Strattman en Furness.gaf hij stotterend ten antwoord. „Juist," zei ik, en toen zette ik de deur open. „My lord, het spijt me voor u, dat uw blazoen van blik is," ging ik voort, „maar ik vind het onredelijk van u, van mij te verlangen, dat ik het zal vergulden. Als ik u dus verzoeken mag. Uitnoodigend wees ik naar de deur. Mylord zei geen stom woord meer, doch wankelde met zijn blik ken blazoen en zijn bos rozen haastig het huis uit. En ik riep natuurlijk Peter binnen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 5