N HET
fNKE RIET...."
.Lti'SfREERDf POËZIE: GUIDÓ GEZELLE
O 'f ruischert van hei ranke riet
hoe menig mensch aanschouwt u niet
en hoort uw' zingend' harmonij,
doch luistert niet en gaat voorbij I
voorbij alwaar hem 't herte jaagt,
voorbij waar klinkend goud hem plaagt
maar uw geluid verstaat hij niet,
o mijn beminde ruischend riet
dat uw geruisch verstaat,
neet gij op en neder gaat
ten, 3 neen toch, ranke riet,
ziel misacht uw tale niet!
o Gij, die zelf de kranke taal
bemint van eenen rieten staal,
verwerp toch ook mijn klachte niet:
ik! arme, kranke, klagend riet!
O! 't ruischen van het ranke riet!
hoe dikwijls dikwijls zat ik niet
nabij den stillen waterboord,
alleen en van geen mensch gestoord,
en lonkte 't rimpelend water na,
en sloeg uw zwakke stafjes ga,
en luisterde op het lieve lied,
dat gij mij zongt, o ruischend riet!
O! 't ruischen van het ranke riet
weergalleme in mijn droevig lied,
en klagend kome 't voor uw voet,
Gij, die ons beiden leven doet!