gevaarlijke activiteit, doch meer bepaald omdat hij
een schurk en een onverbeterlijke dief was. En dit
verbloemde Ermakov bij al zijn openhartig
heid.
Ermakov's biecht kwam er overigens lang niet
gemakkelijk en evenmin in regelmatige volgorde uit.
Hij stootte zijn woorden een voor een uit en zij
kwamen slechts met moeite uit zijn bloedende, door
kanker aangetaste keel. Soms zakte zijn stem geheel
weg en spande hij zich in, door te trachten in een
half zittende positie te komen, zijn woorden meer
kracht bij te zetten.
„Ik doodde doodde doodde, in den burger
oorlog," rochelde hij benauwd. „Niemand in Siberië
slachtte zooveel Witten als ik. Geen tijd voor kogels.
Ik gebruikte mijn sabel en spleet hun koppen in
tweeën. Gevangenen maakten wij niet. Eiken Witte
en eiken aanhanger van den Czaar, die in mijn
handen viel, maakte ik dood
Het is volmaakt begrijpelijk, dat een zoo fanatieke
en bloeddorstige partijganger van de revolutie zich
met zijn van bloed druipende sabel gemakkelijk
een weg wist te banen tot een leidende positie in
de Tsjeka van Jekaterinenburg, toen hij daar een
maal teruggekeerd was. En het is eveneens te be
grijpen dat, toen daar in de lente van het jaar 1918
alle zeven keizerlijke Romanoffs aan de teedere
hoede van de Jekaterinenburgsche Tsjeka werden
toevertrouwd, het hem toe moest schijnen, dat de
hemel eindelijk de vurige wraakgebeden verhoord
had, die hij gedurende zijn negenjarige gevangen
schap dagelijks had gestort.
Aankomst te Jekaterinenburg
Jk was aan het station, toen de trein met den
Czaar binnenreed," vertelde hij, zijn stem in
spannend. „De Czaar stapte uit met de Czarina
en hun dochter Maria. De vier andere kinderen
waren voorloopig in Tobolsk achtergebleven,
omdat de Czarewitch weer een aanval had te
doorstaan van zijn bloedziekte en dus te zwak
was om te reizen."
Ermakov zweeg, hijgde naar adem en vervolgde
„Ik had den Czaar nooit tevoren gezien wel
portretten van hem. Maar ik herkende hem on
middellijk aan zijn baard. Er was niets koninklijks
aan hem hij zag er bleek, zwak en gebroken uit.
Ik herinner mij nog, dat zijn waterige oogen, zonder
kleur of uitdrukking, mij opvielen. Maar gebroken
of niet, hij was in ieder geval de man, voor wien ik
negen jaar in de gevangenis gezeten had de
gevangenis, waarin ik meer dan de helft van mijn
lotgenooten had zien sterven.
De Czarina zag er niet zoo zwak uit. Zij had veel
weg van een snibbige Duitsche gouvernante, maar
dan verschrikkelijk zenuwachtig en hooghartig.
Ik had al eens gehoord van haar aanmatigenden
invloed op den Czaar en op de regeeringszaken en
terstond wist ik dat het waar was. Overigens stelde
zij zich aan, alsof zij besloten had, al het geharrewar
maar op zijn beloop te laten.
Ik voelde al dadelijk, dat wij met die dame last
zouden krijgen.
Hoewel zij nog niet zoo
erg oud was pas vijf en
veertig jaar had zij reeds
grijs haar. Maria, hun
dochter, had niets opval
lends. Zij leek mij achttien
of negentien jaar toe. Niet
bepaald mooi of aardig,
alles heel gewoon...."
Ermakov's opmerking
aangaande het haar van
de Czarina was inderdaad
juist. Ik had in het boek
van Mw. Anna Viroubova
gelezen, dat zij deze van
uit haar gevangenis in
Tobolsk geschreven had,
dat heur haar, eertijds
stralend goud, reeds heele-
maal grijs geworden was.
Jnmiddels pauseerde Er
makov, om nieuwe
krachten te verzamelen
voor zijn bekentenis. Tel
kens als hij ophieldbekroop
mij de angst, dat hij geheel uitgeput zou zijn en zijn
biecht niet tot het einde toe zou kunnen vol
houden. Ik wist dat er nooit meer zoo'n kans zou
komen als deze, om de historische waarheid aan
gaande het sterven der Czarenfamilie te achter
halen en telkens, als Ermakov zijn bekentenis
afbrak, hield ik mijn adem in van spanning.
Eindelijk begon hij weer te stamelen
„Twee van onze commissarissen belastten zich
met de zorg voor de gevangenen en stelden een
officier met acht man aan voor hun bewaking.
Van tevoren hadden we het huis van den koopman
Ipatiev, gelegen op het Kathedraalplein, voor
hun ontvangst in orde gebracht. Zij reden er met
hun drieën heen in een wagen.
r\en volgenden dag gaven wij orders, dat er een
stevige schutting van tien voet hoogte om het huis
been gebouwd moest worden. Wij wilden zoodoende
voorkomen, dat zij in gemeenschap kwamen met
de spionnen der Witten, die om het huis aasden.
Toen de Romanoffs zich installeerden, had u
het linnengoed, de gordijnen en de tafelkleeden eens
moeten zien, die de Czarina te voorschijn haalde
Zij begon al terstond, met het menu van haar maal
tijden op haar met goudomrande menukaarten te
schrijven, en met dit en dat te verzoeken. Maar
wij brachten haar spoedig anders aan het verstand.
Zij en haar heele familie kregen hetzelfde voedsel
als de arbeiders en de soldaten. Ilet. kwam nit
dezelfde keuken en denzelfden pot soep en een
bord groenten voor lunch en hetzelfde voor souper.
Ongeveer drie weken nadat de Czaar bij ons kwam,
verscheen ook de rest van de familie drie dochters
van den Czaar en de Czarewitch met dokter Botkin.
Zij kwamen van Tobolsk en ook nu zorgde ik weer
aan den trein te zijn. Er stapte een soort zeeman
uit. met Alexis in zijn armen. Deze was wit als was
en zag er zeer ziek uit. Wij moesten hem dan ook
in den wagen ophijscben.
Toen deze tweede partij Romanoffs in het huis
geborgen was. hadden we er in het geheel twaalf
te bewaken den Czaar, zijn vrouw en vijf kinderen,
dokter Botkin, een huisknecht en 'n meisje, dat
Anna Demidova heette. Verder waren er twee
keizerlijke koks meegekomen één ervan was een
jongen, ongeveer zoo oud als de Czarewitch. Hij
heette Leonide.
V17"ij stonden den gevangenen toe, zich eiken morgen
ongeveer twintig minuten in den tuin te ver-
poozen. Maar nimmer gaven wij hun de gelegenheid,
zich met iemand van buiten in verbinding te stellen.
De Witten en de Czaristen drongen dagelijks dichter
op de stad toe en wij wisten, dat zij een poging wilden
doen, om de gevangenen te bevrijden. Daarom bleven
wij voortdurend op onze hoede en zorgden ervoor,
dat er geen ontvluchtingsplannen werden uitgebroed.
Op zekeren dag kwamen we achter een poging
tot samenzwering, toen de Czaar een door hem
geteekenden plattegrond van het huis in een brief
aan zijn vrienden naar buiten trachtte te smokkelen.
Wij verscherpten toen onmiddellijk de bewaking
plaatsten een soldaat op wacht voor zijn kamer en
ook een voor het vertrek van de meisjes.
Den zeeman, die met Alexis meegekomen was,
hadden we gevangen moeten zetten, omdat hij
opstandig werd aan ons
gezag later schoten we
hem dood.
(Sokoloff, de aanvoerder
der Witten, vermeldt in
het rapport van zijn onder
zoek inzake den moord,
dat de bewuste zeeman
gearresteerd en neerge
schoten werd, omdat hij
een schildwacht had aan
gevallen en den gouden
ketting had willen stelen,
waaraan boven Alexis' bed
een afbeelding hing van
diens geliefde heilige.)
Zoo moesten wij dus ook
zorgen voor een specialen
De vermeende A n astasia,
volgens haar bewering aan
Ermakov's brandstapel ont
komen. Zal ook haar ge
heim, evenals dat van Ër-
nntkor thans, nog eens vol
ledig opgehelderd worden t
De vier dochters van den Czaarde Grootvorstinnen
Maria, Olga, Tatjana en Anastasia in hun ge
lukkige dagen.
wacht, die Alexis hielp en ronddroeg, want deze
was erg ziek en kon geen stap loopen. Boven
dien zetten we buiten voor het toilet ook nog een
soldaat op wacht, teneinde te voorkomen, dat
de gevangenen langs dien weg een grapje met ons
uithaalden.
Niemand van de gevangenen scheen zich ernstig
bezorgd te maken, uitgezonderd de Czarina. De
Czaar was kalm en rookte den heelen dag door
sigaretten. Blijkbaar werd hij door niets verontrust-
Hij scheen niet te beseffen, dat hij geen keizer
meer was, doch slechts een doodgewone Rus en
gevangene. Zelfs scheen hij er bijna zeker van te zijn,
dat hij binnen een paar weken weer naar St. Peters-
burg zou terugkeeren.
Hij had de gewoonte, iederen avond in den
Bijbel te lezen. Verder lag er nog zoo'n gezellig
dik boek op tafel, waarin hij veel las. Het heette
„Het Huis der Romanoffs" eenige jaren tevoren
uitgegeven bij de 300-jarige herdenking van de
stichting der dynastie (1913).
De Czarina daarentegen had altijd weer iets
anders zij was altijd over een of ander boos. Zoo
vroeg ze me op zekeren dag te zorgen, dat de
soldaten buiten haar kamer niet zooveel lawaai
maakten.
Ik bracht haar natuurlijk gauw aan het verstand,
dat de soldaten zooveel lawaai konden maken, als
zij wilden dat zij zelf een gevangene was en niet
de soldaten.
Hoewel ik geen bevel voerde over het huis, liep
ik er toch voortdurend in en uit, om te zien wat er
omging. De eerste bevelvoerder van het huis heette
Avdief. Hij dronk te veel. maar niettemin dachten
wij. dat hij streng genoeg was om de gevangenen
op hun plaats te houden. De andere bewakers waren
arbeiders, die samen bij één onderneming gewerkt
hadden. Zij hadden zelf gevraagd hen met dezen
verantwoordelijken post te belasten en beloofd,
den Czaar nooit te zullen laten ontvluchten.
Er was slechts één eetkamer in het huis ingericht
en aangezien wij de Czarenfamilie in herinnering
wilden houden, dat zij maar gevangenen waren,
lieten wij hen altijd gezamenlijk eten met Avdief
en de wacht. Soms at ik er zelf ook. Maar Avdief
was zéó'n dronkaard en de bewakers zulke liederlijke
beesten, dat het me stuitte.
Na eenigen tijd bleek, dat Avdief toch niet zoo
streng was, als wij dachten. Tegenover den Czaar
was hij onderdanig en sentimenteel. De wachten
trouwens ook. Ik zelf snapte hen meermalen, dat
zij met de meisjes stonden te schertsen en te lachen.
En ook begonnen ze reeds sigaretten van den Czaar
aan te nemen.
Wij begrepen natuurlijk, dat wij dit zoo niet
voort konden laten gaan. Den een of anderen dag
waren zij in staat de gevangenen te laten ontsnappen.
Ik deelde Yourovsky mijn bezorgdheid mee en
deze wierp op staanden voet de heele bende eruit
Avdief en al zijn kornuiten. Toen nam hij zelf het
bevel op zich. En in plaats van arbeiders stelde hij
een troep Tsjekisten als bewakers aan meest
voormalige Hongaarsche en Australische krijgs
gevangenen, die zich bij onze Tsjeka hadden aan
gesloten en met de uitvoering van de bevelen waren
belast. Er behoorden ook heel wat Letten tot de
Tsjeka, maar van hen moest Yourovsky niets hebben.