s zucht en moe van het staren slnit hij zijn oogen. Even later opent hij ze weer. Tot zijn verbazing is het droombeeld nog niet geweken. Jim staat er nog dat verbeeldt hij zich tenminste. De Iroquois klopt zijn lepel af op den rand van het blik, likt hem lang en smekkend af en bergt het blik in zijn slaapzak, dien hij tenslotte bevestigt, tusselien de riemen van zijn rugzak. „Hèhè...." zegt hij luid en met een zucht van diep genot. Die uitdrukking van verzadiging is eindelijk een openbaring. Traag is de waarheid tot Owen's bene veld begrip doorgedrongen. Die verwenschte schurk van '11 Indiaan eet neen, hij slobbert vraatzuchtig als een varken. Dat is dus het geheim van zijn uit houdingsvermogen, dat zij in stilte bewonderens waardig hebben genoemd. Uit voorzorg moet hij zich reeds vóór het ongeluk met de slede een paar blikken voedsel hebben toegeëigend, die hij zorgvul dig verborgen heeft gehouden in zijn slaapzak. O, zoo'n ellendeling Dadelijk zet hij den tocht naar Fort Good Hope alléén voort en laat hij hen stervend van honger achter. En dikt, terwijl hij hen alle drie in het leven had kunnen houden als hij het zelf met wat minder had willen stellen Owen's woede laait op als een steekvlam. „Jim gemeene schurk schreeuwt hij zwak. De Indiaan'schrikt, kijkt hem angstig aan en slaat plotseling op de vlucht. „Dickson Pennock schreeuwt Owen. Kreunend richt hij zich op en tast naar zijn browning. Maar de afstand is reeds te groot, de revolver blijft rusten. Dickson, gewekt door zijn kreet, is de tweede, die overeind komt. Hij waggelt als een dronken man. Zijn mond hangt open en het geronnen bloed uit zijn neus korst aan zijn lippen. Met een verdwaasden trek op zijn gezicht staart hij in het rond, maar in zijn oogen glanst het geloof nog aan den wonderen tuin, waaruit hij weggeroepen is. ,.Eten Jim heeft eten De schurk heeft een paar blikken gestolen en achtergehouden krijscht Owen, heesch van woede. „Eten. wat eten reutelt een stem. Het is Pennock, die de vraag stelt. Het toover- woord „eten" doet hem het verloren fortuin van zijn droomen vergeten hij zit overeind. „Jim heeft eten, een heel blik soep," herhaalt Owen. Pennock's oogen gaan wijd open. Er komt een uitdrukking in als van een tijger, die een vurig )>egeerde prooi beloert. Hij hijscht zich op zijn voeten en drukt zijn handen tegen zijn zieke lichaam, alsof hij bevreesd is zijn ingewanden te zullen ver liezen. „Hem na...." zegt hij met een ruwe verwen - sching. Er vaart nieuw leven door de mannen. Zij slaken wilde kreten en ballen de vuisten tegen den Iroquois, die hen eerst bestolen heeft en hen thans laat sterven, omdat hij bevreesd is zelf niet genoeg te krijgen. Pennock, de oude rot, is de eerste, die zijn voeten uitslaat. Zijn bewegingen zijn onvast en met eiken stap ontneemt de dysenterie iets van zijn levens kracht. Maar hij is bezield met woede en wraak en als hij nu en dan voorover dreigt te slaan van zwakte, wringt hij zijn handen en knellen zijn duimen zich om den denkbeeldigen hals van zijn moordenaar. Allengs gaat hij sneller, zijn bewegingen zijn beheerscht. Hij gaat vol drift achter de heete ver- wenscliingen aan, die hij den dief najaagt. En de beide anderen volgen hem met evenveel vuur, met evenveel woede en wraakzucht. Fin met een even zoo groot en gretig verlangen, hun tot razernij opzwee- penden honger te stillen. Het is een vreeselijke vlucht een even vreese- lijke jacht. De Iroquois is de snelste. Doch soms dreigen zijn krachten hem te begeven. Dan mindert hij snelheid, zijn bewegingen worden trager, hij sléépt zich nog maar voort. Fin dan staat hij stil en rust even uit. Als hij zijn vervolgers dicht bij zich ontdekt, slaakt hij een angstkreet en rept zich weer voort. Een mensch in doodsangst loopt om zijn leven, om een moordenden kogel vóór te blijven. Zijn achtervolgers houden zich aan zijn spoor vast met de razernij der uiterste wanhoop. De waanzin zweept hun krachten op en doet hen volharden. Daar vóór hen vlucht een kans op levensbehoud een blik voedsel. Zij moeten Jim inhalen hem neerschieten, of zelf sterven. De Indiaan vertoont teekenen van zwakte hij is niet zóó taai, als men verwachten mocht van iemand, die nog niet door den honger is uitgeput. Elk oogenblik kan hij neer vallen en in die verwachting jagen zij voort. Zij zullen niet hoeven te sterven als het hun maar gebikt, dien verwenschten sclinrk in te halen De hoop is ontwaakt. Onwezenlijke gestalten uit een onwezenlijk verleden krijgen weer vorm, bezieling, leven. Zij staren hen aan Owen's moeder, Dickson's vrouw, Pennock's kinderen. Voort Voort! Hier dien dief. hier dat voedsel Leven willen ze, leven De Pooldag heeft de ellende der mannen aan schouwd. hun zwakheid en hun botte onverschillig heid voor den dood. Thans aanschouwt hij den wurgenden angst van een hunner voor zijn leven en de dierlijke woede en wraakzucht van de drie anderen, die het belagen. Een uur lang gaat het zoo voort. Kreten van woede en haat vervullen de lucht de Poolnacht zal weldra vallen. Pennock gaat niet langer voorop, Owen heeft den kop van de jacht. Pennock gaat nu in het midden. Maar na twee uren komt hij achteraan. Zijn gesloopt lichaam, tot een schier bovenmensche- lijke krachtsinspanning gedwongen, weigert nog langer te gehoorzamen aan zijn vurigen wil. Hij suk kelt nog wat - spant zich in en zakt weer af. En dan komt plotseling de catastrophe Owen kan niet meer. Hij valt en hij weet dat hij valt om te sterven. Kreunend strekt hij zich uit. Alles is nutteloos geweest. Het grafheuveltje zal nu hier komen. Zij hebben de eerste etappe op den weg naar Fortuin en Geluk alleen wat bekort de grafheuvel wat dichter naar de grens der beschaving verplaatst. Hoevéél dichter weet hij niet. Misschien drie mijlen, misschien zes. Het blijft om het even, het laat hem onverschillig. Zijn verdwaasde gedachten wieken opnieuw terug over de afgronden van tijd en ruimte. „Moeder...." murmelt hij weer. Dan sluimert hij in met een zachten glimlach om zijn lippen. Owen is weer kind en gelukkig. Dickson, die ver achter hem aan komt, ziet hem liggen. Ook hem begeeft de moed. En met den moed vlieden de krachten en de wil om te leven. „Betty. snikt hij en hij slaat neer. Zijn hoofd rust op Owen's borst en zijn tranen bevochtigen Owen's handen Pennock komt zoo ver niet eens. Tweehonderd meter terug is hij ineengezegen en de dysenterie drupt zijn doodvonnis in de sneeuw. De woede en de haat zijn uit hem weggenomen in het aange zicht van den Dood. ,-F.en mensch is maar een mensch," mompelt hij wijsgeerig. De koorts overmeestert hem snel. Hij begint schor te zingen „It 's a long way to Tippe- rary De oude rot heeft gelijk het is een lange weg naar huis. Maar hij staat nu toch vlak voor de deur en lang zal de Dood niet meer wachten met hem binnen te laten. Ergens in de verte laat Jim, de Iroquois, een ju belenden kreet hooren den overwinningskreet van zijn stam. Alleen Dickson vangt hem op. En hij denkt aan al de blanken en aan de Nasquapee's, aan de Platvoet- en aan de Cree-Indianen, die dien kreet stervend hebben opgevangen. Zij moeten gehuiverd hebben als hij omdat een Iroquois den overwinningspalm wegdroeg. Uen half uur later tuimelde Jim de Iroquois in Fort Good Hope den wachtpost binnen van de Koninklijke Bereden Politie. Hij zeeg krachteloos ineen op den vloer. „Een mijl hier vandaan. bij Thorn Point, drie blanke mannen. stamelde hij. „Vlug, dysenterie en honger...." Toen viel hij in zwijm. Terwijl er een patrouille uittrok om den verongelukten de eerste hulp te bieden en hen op te halen, ontfermde een dokter zich over Jim. De sergeant van de wacht ontkleedde hem en pakte zijn schamele uitrusting uit. En toen bleek, dat Jim de Iroquois niet alleen den moed, maar ook de list van een wolf in zijn hart droeg. Want in zijn rugzak zat wèl nog een halfgevuld soepblik, maar de inhoud bestond uit klefferige modder.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 5