Deze opname yeejt een duidelijk beeld van de hoeveel
heid krabben, welke in een fuik kan zitten, nadat
deze gedurende één nacht heeft gevangen.
Oeverbeschadiging. Door wolhandkrabben gegraven gaten. Vooral daar waar de oevers uit klei
bestaan, kan men deze gaten aantreffen. De lengte is varieerend en bedraagt tot 90 c.M. De door
snee is ovaal, en de breedte van de gang bedraagt tot 12 c. M. De ingang is trechtervormig verwijd.
Bij het gebruik van niet
al te sterk neticerk komen
dergelijke beschadigingen
voor.
stroom, waar de krabben
niet tegenin kunnen ko
men. Zij probeeren dezen
hinderpaal via den oever
te omzeilen, maar worden
hier door goten of. ver
ticaal geplaatste metalen
wanden naar verzamel-
vaten geleid, waaruit zij
van tijd tot tijd worden
verwijderd, om plaats te
maken voor volgende
slachtoffers.
Tot dusver is men er
nog niet in geslaagd, een
toestel te ontwerpen, dat
in alle opzichten voldoet.
Verschillende moeilijk
heden moeten hierbij wor
den overwonnen. Scheep
vaart-, waterschaps- en
visscherijbelangen mogen
niet worden geschaad,
terwijl ook het financieele
gedeelte van het vraag
stuk een belangrijke rol
speelt. L. K.
Een in een schakel ver
warde krab.
welke ontstaat doordat enkele vogelsoorten en
ratten de wolhandkrabben als voedsel gebruiken,
op het groote aantal van geen invloed. Een beperking
van het aantal krabben is echter met het oog op
de steeds toenemende schade dringend noodig,
meer omdat men er tot dusver nog niet in is geslaagd,
uit de wolhandkrabben een product van eenige
waarde te verkrijgen.
De bestrijding zal moeten gericht zijn óf op het
wegvangen óf op het dooden van de krabben.
Een in Duitsehland met succes toegepaste vang-
methode is voor onze wateren niet bruikbaar.
Bij stuwen verwekt men een plaatselijk zeer sterken
krabben uit de fuiken, en het afmaken van de slacht
offers. Zeer hinderlijk zijn de krabben, wanneer ze
in schakels, bleinetten of in andere uit dun garen
vervaardigde vischtuigen geraken. Stuktrappen en
uitschudden van de gevangen dieren is onmogelijk,
daar het dunne netwerk bij deze behandeling door
de harde en scherpe pantserdeelen stukgesneden
zou worden. Allereerst dient men het beest van de
pooten te ontdoen, en daarna kan de rest van het
lichaam losgemaakt en verwijderd worden. Bij de
dobber- en hengelvisscherij verminderen de wolhand
krabben de kans op een succesvolle vangst, doordat
zij het aas, voor viscli bestemd, van den haak vreten.
Tenslotte kan bij een
dichte bevolking van
krabben deze diersoort
nog een zeer schadelijken
invloed uitoefenen als
voedseleoncurrent van
onze bodemvisschen.
Behalve de bovenge
noemde schade dient
nog gewezen te worden
op de oeverbeschadigin -
gen, welke tengevolge van
de graafneigingen van de
wolhandkrab aan onze
niet beschoeide kanaal-
oevers en dijken kunnen
worden toegebracht. De
gaten, die door deze die
ren gegraven worden,
komen soms in groote
aantallen en dicht in
eikaars omgeving voor.
Door de voortdurende
inwerking van het water
zal er tenslotte een onder
mijning van den oever
ontstaan, en dikwijls zal
een instorting het eind
van deze graverij zijn.
Men heeft tot dusver
nog geen aanwijzingen die
duiden op een definitieve
vermindering van 't aan
tal krabben. Wel treden
periodieke schommelin
gen op, doordat de ge
neraties niet alle even
talrijk zijn, maar van
een afname, veroorzaakt
door ziekteverschijnselen
of iets dergelijks, is tot
dusver niets met zeker
heid gebleken. Ook is
de geringe vermindering,