EDGAR
WALLACE
22
Verborgen j
Schat j
DOOR
MENEER BEENTJES
EN ZIJN TYPISTE
De eerste man van Clara Smith was een ver
strooid geleerde van een beroemde universi
teit. Haar tweede echtgenoot was heel onder
aan de ladder begonnen als kunstenaar met
drie kaarten, en door schranderheid en ijver was
hij opgeklommen tot eigenaar van een gokkantoor.
Clara Smith was eerst huishoudster bij professor
Whitland, een bioloog, die haar onmisbaar ging
vinden, en zich slechts vaag bewust was van de
maatschappelijke klove, welke gaapte tusschen den
jongsten zoon van wijlen een lord en de eenige dochter
van Albert Edward Smith, monteur. Voor den
professor was zij een bevallig exemplaar van het
soort Mensch. Bovendien was zij door en door huise
lijk en kon zij engelachtig koken een snoes van
een vrouw, in wie 't nooit scheen op te komen, dat
haar man een voornaam had, want zij bleef tot zijn
dood toe „meneer Whitland" tegen hem zeggen.
De moeiten en bezwaren van haar nieuwe relatie
tot haar meester werden versterkt door de komst van
een dochter, en verdubbeld, toen die dochter tot
de jaren van kundig
heid kwam. Margue
rite Whitland bezat
de aangeboren be
schaving van haar
vader met alle be
valligheid en schoon -
heid, die ooit de
vrouwen zijner familie hadden gekenmerkt.
Toen de professor stierf, betreurde mevrouw
Whitland hem in alle oprechtheid. Zij voelde zich
bovendien verlicht. De helft van den last, die haar
gedrukt had, was van haar afgenomen de andere
helft studeerde wiskunde.
Zij was een jaar weduwe, toen zij kennis maakte
met den heer Cresta Morris, en eerlijk gezegd vond
zij meneer Cresta Morris meer een héér dan de pro
fessor geweest was. Meneer Cresta Morris droeg witte
boorden en fraaie dassen, en had een dikken gouden
horloge-ketting over zijn fantasie-vest. Hij rookte
forsche sigaren, deed rondborstig en hartelijk, sprak
de weduwe aan in een taal, die zij kon verstaan.
Vaag begon zij te beseffen, dat de professor haast
nooit tegen haar gesproken had.
De heer Cresta Morris was een dier menschen,
die maar duizend woorden in gebruik hebben, en
die duizend woorden kende mevrouw Wihtland
allemaalbovendien bezat hij niet onaanzienlijke
middelen, vertelde hij haar. Zij beantwoordde ver
trouwen met vertrouwen zij sprak over het huis
in Cambridge, de meubels, de boeken, het jaargeld
van driehonderd pond, dat voor de opvoeding van
haar dochter bestemd, maar per abuis tot dat doel
aan de moeder was nagelaten, en over de vierduizend
driehonderd pond, in oorlogsleeningen belegd, die
haar geheel toebehoorden.
De heer Cresta Morris werd toen nog veel bemin
nelijker. Drie maanden later waren zij getrouwd,
een half jaar later was het oude huis te Cambridge
verkocht, was de bibliotheek geveild, had meneer
Morris dat deel van 't meubilair, dat hem ouderwetsch
leek, van de hand gedaan, en was de weduwe van
professor Whitland verhuisd naar Brockley.
Daar had zij een aardig huis voor den smaak van
mevrouw Morris veel mooier dan het vreemde oude
huis te Cambridge. Zij had dus best een leventje
naar haar zin wel was 't haar totaal onbekend, op
welke wijze haar echtgenoot zijn brood verdiende,
maar zij wist het zonder die wetenschap heel goed te
stellen.
Marguerite kwam van studie terug, om de nieuwe
woning luister bij te zetten en aan de huiselijke
leiding deel te nemen. Aanzienlijk minder dan haar
moeder waardeerde zij het karakter van den heer
Cresta Morris, gelijk deze op een avond in Januari
vertelde aan een zeer uitgelezen gezelschap.
De heer Morris zat met. twee gasten voor een knet
terend vuur in de eetkamer grocjes te drinken.
Mevrouw Morris was naar bedMarguerite was aan
*t omwasschen, want mevrouw Morris wist, wat
personeel was met andere woorden, geen dienst
bode kon zij houden.
KORTE INHOUD VAN HET VOOR AFGAANDE
Mr. August Tibbetts, oud-luitenant van de Houssa-
jagers in Afrikaheeft van z'n oom een enorm ver
mogen geërfddat hij op zoo voordeelig mogelijke
wijze tracht te beleggenHij opent te Londen een
kantoorde N.V. Plannenen geniet aanstonds de
twijfelachtige belangstelling van een troep uitvinders,
oplichtersonbetrouwbare zakenlieden en misdadigers,
die hem z'n geld afhandig probeer en te maken. Hoewel
hij van zakendoen heel weinig verstand heeft, slaagt
hij er ondanks z'n goedgeloovigheid in telkenmale uit
hun strikken te ontsnappen en weet z'n kapitaal zelfs
te vergrooten. Hij staat om z'n magere gestalte bekend
onder den naammijnheer Beentjes", een naam,
dien hij zich reeds gedurende z'n militaire loopbaan
in Afrika verworven heeft. Het eigenaardige van dit
verhaal is wel, dat elk hoofdstuk een afzonderlijk geheel
vormt, zoodat u zonder bezwaar nu met de lezing
kan aanvangen.
Het gekletter van brekende borden was de eet
kamer ingedrongen en had meneer Morris op een
zeer belangrijk punt in zijn verhaal gestoord. Hij
wees met een hoofdruk.
„Daar hèb je d'r," zei hij. „Je zit er maar mee."
„Laat 'r trouwen," zei Job Martin wijs.
Hij was een man met een smal scherp gezicht en
den naam van gezond verstand. Hij had nog ergens
den naam van, maar daar hoeven we nu niet op
in te gaan.
„Trouwen smaalde Morris. „Wat 'n idee
Hij trok peinzend aan zijn sigaar, en hernam
„Heb je gemerkt, dat ze niet aan tafel wou komen
We zijn d'r te min. Ze is goochem Goochem is
nog niet eens 't woord. Ze is altijd aan 't sluipen en
snuffelen."
„Stuur d'r weer naar kostschool," zei de derde
aanwezige.
Hij was een man van vijfenvijftig, breedgeschou
derd, gladgeschoren, die inderdaad vele rollen ge
speeld had, want hij maakte deel uit van een rei
zend tooneelgezel schap, toen Morris hem leerde
kennen hij heette Timothy Webber, een naam,
bij de centrale recherche niet onbekend.
„D'r was wat met 'r te doen geweest," ging Morris
spijtig voort, „veel zelfs, 't Is een verdraaide knappe
meid, dat moet ik zeggen. Als ze nu bijvoorbeeld.
Webber schudde het hoofd.
„'t Gaat, zooals ik zeg, of 't gaat niét," zei hij
beslist. „Ik heb dat ventje een maand bekeken
ik ken 'm van binnen en van buiten."
„Heb je 'm gesproken vroeg nummer twee.
„Ja, ik ben daar gek riep de ander ruw. „Na
tuurlijk heb ik 'm niet gesproken. Maar je kunt vis-
schen, is 't niet f 't Is heelemaal geen vent om met
een vrouw bij te beginnen, al is 't nog zoo'n beeld."
„Hoe heet ie vroeg Morris.
„Beentjes," zei Webber, even grijnzend. „Hij
heeft- tenminste brieven met „Beste Beentjes" d'r
boven, dus 't zal wel 'n bijnaam zijn. Maar hij heeft
geld als water. Hij zit vol idiote plannen en hij is
nogal avontuurlijk aangelegd."
„Wat heeft dat er mee te maken vroeg Job
Martin, en Webber keerde zich met een wanhopig
schouderophalen naar Morris.
„Die heeft nou zoogenaamd hersens. begon
hij, maar Monis bracht hem met een gebaar tot
zwijgen.
..Ik snap je da's voldoende."
Hij peinsde weer, en kaqwde op zijn sigaar en
zei toen
„Ik had de meid er tóch liever in."
„Waarom vroeg Webber benieuwd.
„Omdat ze...." Hij aarzelde. „Ik weet niet,
wat ze van me weet. Ik kan me zoo'n beetje denken,
wat ze denkt. Ik zou d'r graag ergens bij hebben
om. om. Hij kon geen woord vinden.
„Om 't op een accoordje te gooien V' zei de meer
ontwikkelde Webber.
„Ja, precies Ik wou d'r hiér hebben." In welspre
kend gebaar drukte hij zijn duim op tafel.
Marguerite, die den deurknop in de hand had,
en aarzelde of zij 't heete water binnen zou brengen,
dat Morris besteld had, bleef stilstaan en luisterde.
De huizen in die wijk waren overhaast gebouwd.
geluid-proof kon men ze niet noemen. Zij bleef
een vol kwartier staan, terwijl de drie mannen zacht
praatten, en zoo zij nog getwijfeld had aan den aard
van haar stiefvaders zaken, was die twijfel nu opge
heven.
In haar begon toen opnieuw de strijd tusschen
de trouw jegens haar moeder en de trouw jegens
haarzelf, haar eigen idealen. Dit laatste jaar was
haar een beproeving geweest, en meermalen had
zij besloten, er een einde aan te maken - maar dan
voelde zij zich weerhouden door medelijden met de
hulpelooze vrouw, die zij verlaten zou. Honderd
maal hield zij zichzelf voor, dat haar moeder tevre
den was met haar leventje, dat haar vertrek meer
opluchting dan zorg zou geven. Nu aarzelde zij niet
meer zij ging de keuken weer in, deed haar schort
af, ging het gangetje door en de trap op naar haar
kamer, en begon haar koffertje te pakken.
Haar moeder werd geruïneerd. Al het hare had
die man aan zich getrokken, en hij gebruikte het,
om zijn snoode doeleinden na te streven. Zij had
een vaag idee, dat later scherper omlijning verkreeg
kon zij haar moeder niet redden van den ondergang,
dan kon zij misschien toch nog iets van haar éigen
fortuintje redden.
Zij had genoeg „gesnuffeld", om te ontdekken,
dat haar stiefvader al jarenlang ontsnapt was aan
den greep van een verbitterden gerechtsdienaar. Ééns
moest hij vallen, en dan sleepte hij haar moeder in
zijn val mee.
De heer Cresta Morris was verdiept geweest in de
uitwerking van het groote plan, maar door een
zichtbaar gebrek aan ververschingen werd hij zich
bewust, dat een zijner orders niet was uitgevoerd.
„Wacht even," zei hij. „Ik had tegen die meid
gezegd, dat ze om half tien water moest brengen.
Ik zal 't maar gaan halen. Hare Koninklijke Hoog
heid is zeker te verwaand om 't binnen te brengen."
Hij vond den ketel op de keukentafel, maar Mar
guerite zag hij niet. Dit was het toppunt van een
reeks „affronten", die zij hem had aangedaan, en
woedend liep hij het gangetje in, om de trap langs
te schreeuwen
„Marguerite
Er kwam geen antwoord, en hij holde naar boven.
Haar kamer was leeg, maar wat meer zei haar
japonnen en de uitrusting van haar toilettafel
waren verdwenen.
Als een zeer nadenkend man kwam hij beneden.
„Ze is 'm gesmeerd," zei hij lakoniek. „Ben ik
allang bang voor geweest."
Een uurtje later was hij voldoende bekomen, om
weer op te gaan in een plan zoo vol schoone moge
lijkheden, dat zelfs de vlucht van zijn stiefdochter
er op 't moment voor vergeten werd.
lT\e heer Tibbetts kreeg den volgenden morgen
bezoek.
Die heer, volgens mededeeling van T. Webber
in zijn intieme correspondentie als „Beste Beentjes"
aangesproken, zat in zijn weelderig privé-kantoor te
worstelen met een brief aan de uitstekende firma
Timmins, scheepsagenten een brief over een
ongelukkigen samenloop.
„Geagte Heereren," luidde de brief Beentjes
schreef zooals hij dacht, dacht sneller dan hij schrééf,
eir keek nooit ih een woordenboek, of 't moest om
een weddenschap zijn „ik zeg u ik heb u 100000
maal gezegd dat liet jagt Luana dat ik vqn uw cleint