HET GEMAKKELIJKE BAANTJE
VAN LUITENANT CORTOT
door James Hopper
"li
12
Het is mijn straf, denk ik. Als oorlogscorres
pondent heb ik wel het een en ander meege
maakt in September 1914 kwam ik in
Frankrijk en in December 1918 ging ik er
uit en alles wat ik mij uit dien gruwelijken tijd
herinner, is die ééne episode, 't Is geen plezierige
herinneringu kent het misschien ook, dat u telkens
aan iets terugdenkt,wat u liever "vergeet en dat u niet
schijnt te kunnen vergeten, en iederen keer, dat het
terugkomt, veroorzaakt het een onprettig en onbe
haaglijk gevoel, dat den mooisten dag vergallen kan.
Het is gebeurd in de lente van 1918, het laatste
jaar van de moordpartij. Ik had mij als correspon
dent aangesloten bij een regiment artillerie van een
divisie, welke juist van een rustperiode weer naar
het front was gedirigeerd, en ik had mijn tenten
opgeslagen bij den staf van het regimentdie staf
zetelde in de veiligste kelders van een dorp, dat
boven onze hoofden langzaam tot puin en stof
vervallen was. Enkele kilometers naar achteren, in
een dorp, dat veel minder van drie en een half jaar
oorlog te lijden had gehad, lag de staf van de divisie
en een compagnie zware mitrailleurs, waarvan een
gedeelte op een avond ons kwartier passeerde. Zij
waren op weg naar een stelling, welke door Fran-
schen was bezet en na de geleden verliezen
dringend versterking noodig had. Ons regiment lag
niet in de voorste lijn enkele dagen reeds had ik
geen letter copie gehad misschien was er nu
kans op, zoodat ik uit mijn kelder kroop en mij
bij de mitraillisten aansloot. Voorop reed een auto,
ik sprong erin en stelde niij voor aan een majoor,
die zelf het stuur hield hij kende dit gedeelte van
het front zeer goed, waarom hij meeging om te
zorgen, dat de afdeeling goed op haar plaats kwam.
Den volgenden morgen zou hij teruggaan naar het
hoofdkwartier, zoodat ik het dus niet beter kon
treffen. Fluisterend pleitte ik bij den majoor, die
aanvankelijk allesbehalve vriendelijk keek, maar
tenslotte toch toestemming gaf. Hij scheen zich
zelfs een gewoonte te herinneren uit de normale
wereld héél ver van ons en héél lang geleden
en mompelde iets om mij voor te stellen aan twee
officieren, die op de achterbank zaten. Ik hoorde
de namen noemen van kapitein Sandholt en luitenant
Cortot, verbindingsofficier bij den divisiestafin
een onaangename, miezerige schemering reden wij
daarna zwijgend verder, zoo ver mogelijk naar de
voorste linie. De stem van den Fransehen officier
beviel mij niet, en toen hij zich even later naar voren
boog om den majoor iets te vragen, zoodat ik zijn
gezicht kon onderscheiden, voelde ik dadelijk een
heftige antipathie tegen den man. Hij zag er tame-
lijk jong uit en de bouw van zijn lichaam maakte
het niet waarschijnlijk, dat hij zwak of ziekelijk
was. „Natuurlijk een embusqué", dacht ik, hetgeen
een der eerste Fransche woorden was, die ik in '14
had geleerd. (Embusqué, „verdekt opgesteld", noem
den de soldaten iedereen, die sterk genoeg was om
dienst aan het front te doen, maar door allerlei
handigheidjes een baantje kreeg op een veilig plekje
achter het front.) „Hoe had deze luitenant Cortot,
Fransch verbindingsofficier bij den staf van onze
Amerikaansche divisie, het klaargespeeld om dit
zachte, gemakkelijke baantje in de wacht te slee
pen dacht ik verder. „Waarom is hij niet aan het
front als alle anderen Men behoeft geen wreede
oorlogsmaniak te zijn om een hekel te hebben aan
kerels, die probeeren aan het vuile werk te ont
komen.
Na twintig minuten rijden verlieten wij den wagen
in een dorpje, om te voet verder te gaan. De auto
werd geparkeerd bij een ruïne, welke vroeger de
kerk was geweest. De beklemmende stilte, die dik
wijls nog zenuwachtiger maakt dan het geweld der
kanonnen, vooral 's nachts, heerschte hier niet.
In de lucht vóór ons floot ietsluitenant Cortot liet
zich voorover vallen, trok mij ook op den grond,
en bijna op hetzelfde oogenblik brak een explosie
boven ons los. Kalk en stukjes steen vielen op ons,
maar daar bleef het bij. Het vuur verplaatste zich
naar rechts de majoor gaf ons een teeken, en achter
elkaar, heel voorzichtig en langzaam, kropen we
uit de kerk, het erf van een boerderij over, door een
sloot en een oude loopgraafhet was volkomen
donker, ik kende het terrein niet en kreeg een gevoel,
of ik in blinde onmacht mijn verderf tegemoet
ging, tot ik eensklaps een ondergrondsche schuil
plaats moest binnenstrompelen en een officier ont
dekte, die er tot dusverre niet geweest was. Het was
de commandant van de stelling, die onze hulp
noodig had de man zag er uit, of hij hier duizend
jaar geweest was.
Terwijl een onderofficier op aanwijzingen van
den majoor de mitrailleurs op verschillende punten
liet opstellen, schoven de officieren bijeen in een
kringetje om de stelling over te nemen en alle bij
zonderheden te bespreken. De Fransche kapitein
vertelde, welke opdracht hij had gekregen en luite
nant Cortot vertaalde het voor kapitein Sandholt,
die het commando zou krijgen. Mijn antipathie
jegens den verbindingsofficier werd dieper, toen ik
bemerkte, dat hij niet alleen embusqué was, inaar
ook allesbehalve een goed officier hij hakkelde en
zocht naar woorden en maakte, wat de Fransche
kapitein kort en duidelijk vertelde, tot een onbe
grijpelijk mengelmoes. „Zou ik 't niet beter doen V
fluisterde ik den majoor toe, en na een instemmend
gebaar van hem nam ik het woord- van Cortot zonder
complimenten over en vertaalde bevelen en bijzon
derheden in goed rond Amerikaansch.
Met z'n drieën ondernamen wij daarna, den terug
tocht de Fransche kapitein bleef tot den ochtend
Sandholt gezelschap houden, om moeilijkheden
en mogelijke vergissingen te voorkomen. Voort
durend moesten we ons in de modder laten vallen,
want aan den overkant werd nog steeds heftig
gevuurd, doch hoe lang het ook duurde, we bereikten
eindelijk toch weer de puinhoopen van de kerk,
waar de auto stond. Luitenant Cortot was er het
eersthij installeerde zich in den wagen, welke
hem naar zijn veilige plaatsje achter het front zou
terugbrengen, toen een plotselinge gedachte aan
de mitrailleurstelling achter ons mij deed stilstaan.
„Wat is er vroeg de majoor, mij verwonderd
aankijkend. „We moeten voortmaken."
„Het loopt daar vast mis," antwoordde ik. „Sand
holt kent nu de situatie ongeveer wel, maar wat
moeten ze beginnen, wanneer er vannacht iets ge
beurt 1 Ze verstaan elkaar niet, de soldaten even
min, en er is groote kans, dat ze elkaar tegenwerken
en in den weg loopen, wanneer het vannacht mee-
nens wordt aan het front."
„U hebt gelijk," gaf de majoor toe. Hij riep den
verbindingsofficier. „Luitenant Cortot, u moet van
nacht bij kapitein Sandholt blijven. Ze kunnen een
tolk noodig hebben."
Een kind kon zien, dat het den Franschman
bitter tegenviel. „Daar heb ik niet op gerekend,
majoor," mompelde hij. „Ik heb niet eens een deken
bij me."
„Die kunt u daar krijgen. Anders nog iets?"
Er heerschte even stilte toen salueerde Cortot,
zei„In orde, majoor," en kroop terug naar de
stelling, naar de koude van den guren voorjaarsnacht,
naar de onzekerheid. Wij stommelden en hotsten
in tegenovergestelde richting. Ik voelde me alles
behalve prettig; natuurlijk was 't beter, dat daarginds
een tolk bleef, al was 't dan maar luitenant Cortot,
en er was niets tegen in te brengen, dat hij als ieder
ander het front leerde kennen, vooral nu hij zich
misschien vanaf den eersten oorlogsdag veilig op
den achtergrond had gehouden hij was er slechts
één nacht en anderen brachten maanden door in
modder en ongedierte maar hoe ik ook redeneerde,
ik kon de gedachte niet verdrijven, dat ik met eenig
leedvermaak den verbindingsofficier had zien terug
gaan had de oorlog reeds zoo sterken invloed op
mij uitgeoefend, dat ik iemand liever in de vuurlijn
zag dan veilig achter het front Het leek er op, of
ik Cortot zijn veilige baantje niet gunde.
In een afschuwelijk humeur bereikte ik mijn
kelder in het verwoeste dorp de majoor noodigde
mij echter uit mee te rijden naar het volgende
dorpje, waar hij zijn bureau had in een tamelijk
goeden kelder. Ik nam het graag aan, want ik be
merkte, dat de staf van ons regiment verhuisd was
en ik voelde er nu niet veel voor om den nacht in
eenzaamheid door te brengen bovendien vertelde
de majoor iets over eieren en een mager kippetje,
dat de kok ergens voor hem had opgeduikeld.
De schuilplaats was inderdaad voor onze be
grippen van toen zeer geriefelijk. De vloer van de
eerste verdieping was ingestort, zoodat de kelder
een hoog vertrek was geworden, in tegenstelling
met de lage, bedompte hokken, waarin ik meesten
tijds verbleef. Van de vloerplanken waren enkele
primitieve ledikanten en een tafel gemaakt en er
was zelfs een provisiekast, een herinnering aan den
zaligen tijd, toen hier menschen in vrede leefden.
Uit de kast kwam alles wat de majoor beloofd had,
en nog meer, want er was ook koffie en een blikje
sardientjes, zoodat het een luxueus diner werd.
Bij de koffie, die wij uit tinnen bekertjes dronken,
Oud herhaalde ik verbaasd