JONKVROUW BUSKRUIT
merkte mijn gastheer plotseling op „Geen slecht
brouwsel, hè Als die ouwe Cortot hier was, zou de
koffie nog beter zijn, want die kan koffie zetten
Zoo heb je ze vroeger nog niet geproefd."
„Ouwe Cortot t" herhaalde ik verbaasd. „Wat
u oud noemtIk vond hem nog erg jong."
„Toch is hij ouder dan u en ik," was het antwoord.
„Hij is zoo oud, dat hij bijna de leeftijdsgrens
bereikt heefthij hoeft nog maar 'n paar dagen
hier te blijven, en dan kan hij voor altijd het leger
en den oorlog laten voor wat het is."
Hij grabbelde even in een kist met papieren en
haalde een kalender er uit. Verrast keek hij mij toen
aan en haalde zijn horloge te voorschijn. „Nog
maar anderhalf uurschreeuwde hij bijna. „Ik
dacht, dat hij nog bijna een week te goed had, maar
vannacht om twaalf uur is zijn tijd om hij moet
dus nog langer dienen dan hij verplicht is, want
het wordt wel morgenochtend, eer hij die mitrail
leurstelling kan verlaten. Gelukkige kerelMorgen
is voor hem alles voorbij."
„U had hem den laatsten tijd moeten zien,"
vervolgde de majoor, nadat wij een poosje zwijgend
gerookt hadden. „Aan iedereen, die naar hem
luisteren wilde of niet luisteren wilde, vertelde hij,
dat zijn tijd bijna om was. „Heeren," zei hij telkens,
„heeren, let eens op hoe voorzichtig ik ben mij
zal niets gebeuren, voorzoover 't aan mij ligt.
Verbeeld je dat 't mis zou loopen, nu ik er ruim
drie jaar goed doorheen gerold ben
De gedachte aan zijn ontslag liet hein geen
oogenblik los. Oppassen was de boodschap. Hij deed
zijn werk, er was niets op hem aan te merken, hij
deed alles wat zijn plicht was, maar ook niets meer.
De lieele staf leefde met hem mee, en den heelen
dag hoorde je „Denk er om, Cortot, oppassen
En vannacht zal hij dubbel voorzichtig zijn."
Ik draaide onrustig op mijn houten bankje
mijn gastheer veronderstelde, dat ik slaap had,
én ik sprak het niet tegen ik wilde alleen zijn.
Maar ik was niet moe ik voelde me ziek, ziek van
schaamte over mijn lichtzinnig oordeel. Wanneer
het daarbij maar was gebleven, dacht ik, terwijl ik
slapeloos op mijn bed in den donkeren kelder lag
mijn opinie over hem zou Cortot geen kwaad doen,
maar ik had het er half op aangelegd, dat hij van
nacht in die stelling moest blijven, en in ieder geval
had ik er een boosaardig pleziertje in gehad, dat
hij zijn ongevaarlijke baantje voor één -nacht had
moeten opgeven. Waarom Wat ging het mij aan,
of een of andere Fransche officier moeite had
gedaan voor een baantje achter het front Ik wist
trouwens niet, hoe en waarom Cortot zijn werk
gekregen had en waaraan hij het dankte. Die
mitrailleurstelling was niet ongevaarlijk den
vorigen dag nog waren er daar velen gevallen en ik
hoorde, dat de artillerie nu niet zweeg; als er nu
een granaat insloeg en Cortot gewond werd, of nog
erger, zou ik dan ook leedvermaak- voelen, dat de
embusqué toch
Nee, zoo wreed was ik niet, verdedigde ik mezelf,
maar met dat al kon ik niet wegpraten, dat ik het
zoo erg niet gevonden had om den verbindings
officier naar de vuurlijn te zien gaan, alsof 't mijn
roeping was er voor te zorgen, dat iedereen de kwade
kansen in den oorlog kreeg. Ik wist, dat ik het mijn
geheele verdere leven als een persoonlijke schuld
zou voelen, indien den Franschman vannacht iets
overkwam, en als ik ooit vurig gehoopt heb iemand
gezond en wel terug te zien, dan was het toen.
Voor dag en dauw, na een van de ellendigste nachten
in mijn leven, stond ik dan ook op en ging op uit
kijk staan bij de keldertrap, vanwaar ik de straat
en den weg kon overzien tot een bocht ver buiten
het dorp. Langs dezen weg, die via het dorpje van
mijn vroegere schuilplaats naar het front liep, zou
Cortot moeten terugkeeren dis hij tenminste terug
kwam
Af en toe zwierde een auto om de bocht in mijn
richting, een proviandwagen of een ordonnans op
een motor. Een vliegmachine vloog hoog boven
ons, verdween en kwam terug, veel lager nu zij
liet een bom vallen, die het postkantoortje aan het
einde van de straat aan stukken mepte. Het geweld
van de ontploffing had den majoor wakker gemaakt
hij voegde zich bij mij en informeerde
„Cortot al terug
„Nog niet. Hij moet toch terugkomen t"
„Die orders heb ik hem tenminste gegeven,"
antwoordde de majoor. „Vanmorgen moest hij zich
weer bij den staf melden."
„Dan zien we hem wel verschijnen," probeerde
ik onverschillig te zeggen, maar ik gloeide van op
winding en werd zenuwachtiger, naarmate de tijd
verstreek.
Eindelijk, 't was reeds bijna negen uur, zag ik
een motor met zijspan om de bocht komen de
motorrijder was een Amerikaansche soldaat, maar
in het zijspan zat een militair met een Franschen
helm, en toen zij naderbij gepuft waren, herkende ik
dan ook Cortot. Met een zucht van blijde en dank
bare verlichting ging ik hem tegemoet. In het volle
daglicht ontdekte ik de vergissing van den afge-
loopen nacht zijn oogen waren helder en jeugdig,
maar er liepen scherpe, vermoeide lijnen over zijn
gezicht, zijn haar was grijs, bijna wit, en terwijl
hij uitstapte en naar onzen kelder liep, zag ik, dat
zijn bewegingen moeilijk waren en stram. Hij
groette mij vroolijk, bijna uitgelaten en antwoordde
op mijn vraag, hoe de nacht geweest was
„Niet zoo slecht't was nogal frisch, maar 't is
tamelijk rustig gebleven."
In den kelder groette hij den majoor en liet zich
zwaar op een der bedden vallen „Er is niets ge
beurd, majoor," rapporteerde hij, „het vuur lag
niet in onze buurt. En nu," hij wreef vergenoegd
de handen, „nu is 't afgeloopen. Ik heb zelfs over
uren gemaakt vannacht om twaalf uur was ik
eigenlijk al vrij, en u mag gerust weten, dat ik bang
ben geweest't zou te erg zijn geweest, als me nu
iets was overkomen."
Hij wendde zich tot mij, en een oogenblik dacht
ik, dat er een sarcastische trek om zijn mond lag,
alsof hij mijn houding van den vorigen avond had
doorzien. Maar hij bleef opgeruimd en vriendelijk
„Heeft de majoor u verteld, dat 't mijn laatste dagen
waren Misschien vindt u 't niet erg kameraad
schappelijk en vaderlandslievend, dat ik er zoo
blij om ben, maar om de waarheid te zeggen, kan
me dat niets schelen. Ik ben blij, dat ik eruit kan
trekken, en ik beklaag iedereen, die moet blijven.
En ik zal u vertellen waarom. Ik ga in een klein
dorpje wonen, ver weg in 't Zuiden achter Bordeaux.
Daar heb ik iets beters te uoen dan ordonnans te
spelen tusschen Franschen en Amerikanen, die mor
gen hun zoogenaamde vijanden gaan vermoorden.
Mijn kleindochter Jeannette wacht op mehaar
vader is gevallen bij Verdun en haar moeder heeft
dat ongeluk niet lang overleefd, 't Is een prachtig
kindje van drie jaar met pientere oogjes en een
mondje als een rozeblad, en ik ben de eenige, die
voor haar zorgen kan. Laat ze maar vechten laat
de volkeren maar waanzinnig doen en elkaar voor
de kanonnen gooien ik zal watjes in m'n ooren
stoppen en alleen zorgen, dat Jeannette gelukkig
wordt. Dit is mooier dan de heldendood op het veld
van eer."
Dit is de episode uit vier jaar oorlog, welke ik
niet kan vergeten. Ik schaam me nu nog, als ik er
aan deuk, hoe wreed en onbarmhartig ik me ver
gist heb in luitenant Cortot, wien ik zijn baantje
achter het front niet gunde. Ik hoop, dat hij en
Jeannette gelukkig zijn geworden.
door J. 5. Fletcher
Toen de klok zeven urn- sloeg, verliet ik het
venster, waartegen ik een vol uur mijn neus
platgedrukt had in een vergeefsche poging, om
iets bezienswaardigs te ontdekken in den druipenden
tuin of de vochtige weiden daarachter gelegen.
Sir Nicholas schoof kreunend in zijn grooten stoel
bij den haard heen en weer, want hij had weer
een aanval van zijn oude kwaal, namelijk jicht
in zijn grooten teen. Toen ik merkte, dat hij van
pijn wakker geworden was, ging ik naar hem toe
en bleef naast hem staan.
„Die teen van me 1" bromde hij. „Die teen kan
naar de maan loopen! Als ik je een goeden raad mag
geven, waarde neef. maar zeg eens, hoe laat
is het Groote goedheid Ik moet geslapen hebben,
jicht of geen jicht, drommels, ik moet wel een uur
geslapen hebben
„Anderhalf uur, sir, op de klok af," zei ik. „Maar
als ik reken naar den tijd, dat ik voor het raam heb
staan wachten, dan heeft het wel een jaar geduurd."
„Tja Saai, hè Wel, neef, ik twijfel er geen
oogenblik aan, of je hebt jezelf wel beziggehouden
op een manier, die de duivel mag dien teen van
me hebben die niet al te onprettig was. Je ge
dachten. kom nou. toen ik zoo oud was als
jij, kon ik den heelen dag door wel aan wat prettigs
denken Ha Ik herinner me nog heel goed, hoe
ik eens, dat ik onder een beuk doorliep ik was
toen verliefd moet je weten - haar naam en den
mijnen daarin sneed, midden in een groot hart, en
door dat hart heen sneed ik een pijl. Cupido, niet
waar, neef En en.
„Maar ik, sir, heb geen meisje aan wie ik denken
kan, omdat geen enkel aan mij denkt," antwoordde ik.
„Kom nou," zei bij met een ondeugenden blik
in zijn oogen, „dat is warempel een magere reden,
Dick Heel wat mannen denken aan meisjes, die
nimmer aan hen denken Is er. die drommelsche
teen toch, neef ga toch als een behoorlijk
menscli zitten, in plaats van als 'n dansende Fransch
man van je eene been op het andere te wippen. Is er,
wou. ik zeggen, dan in heel Oxford ge.en enkele koeken-
bakkersdochter, die je sedert Paschen vriendelijk
hebt aangekeken, of waaraan je met hartelijkheid
gedacht hebt
IJTet liep nu tegen elf uur en ofschoon de wegen nog
modderig waren door den regen van den vorigen
dag, had ik toch ruim tijd voor de boodschap,
welke mijn oom mij had opgedragen. Die boodschap
vond ik geen pretje, want van jongsaf had ik altijd
ruzie gekregen met mijn nicht Alison, zoo vaak we
elkaar hadden ontmoet. Ze was net zoo heetgebakerd
als de. heele familie French en vreeselijk vinnig in
baar woorden. Bij onze laatste ontmoeting was
zij een klein meisje en ik een jongen van twaalf jaar
geweest.
Ik was dan ook van plan, het pakje aan den
eersten den besten vertrouwden bediende af te geven
en verder te rijden. Maar het toeval wilde, dat ik
juist de oprijlaan van het huis ingegaan was, toen ik
jonkvrouw Alison zelf ontmoette, die met twee groote
honden uitging, welke ze met een stevige zweep in
bedwang hield. Al had ik haar in negen jaar niet
gezien, ik herkende haar toch meteen. Maar zij scheen
mij vergeten te zijn en dat hinderde me.
„Jonkvrouw Alison French V' vroeg ik, den teugel
aantrekkend en mijn muts diep vóór haar afnemend.
„Juist," antwoordde ze, mij even verwonderd
aankijkend. „En. Toen echter herkende ze me.
„Ah Dat is Dick Coope Dus je herkende me, Dick,
al was het zoo lang.
„En al ben je zoo monsterachtig mooi geworden,
nicht," antwoordde ik een beetje ruw.
„Juist omdat jij er zoo echt als een man uitzag,
herkende ik je niet," antwoordde ze„als jongen was
je zoo leelijk, jonker Richard, en ik vind, dat je
manieren er nog niet op verbeterd zijn."
Ik zei niets, maar keek haar aan. Ze was uitge
groeid tot een volmaakte vrouw met frissche wangen
en goudblonde haren. Maar haar oogen, al konden ze
blijkbaar nog zoo teer en hartelijk kijken, zagen me
nu strak en vinnig aan.
„En wat voert jonker Dick hierheen V' vroeg ze,
met haar zweep spelend.
„Dit pakje, schoone nicht," zei ik, haar den brief
van sir Nicholas toereikend.
„Van mijn oom Dan heb ik toch zeker verlof,
hem te lezen, neef Ik heb een hekel aan uitstel."
„En ik vind het voldoende belooning, naar zoo
veel schoonheid te mogen kijken," zei ik plagend.
Maar toen fronste ze haar wenkbrauwenze
deed dat nog erger, hoe verder zij met lezen kwam.
en beet zich op de lippen, waaruit ik opmaakte, dat
sir Nicholas haar geen al te prettig nieuws had verteld.
^\?"ij hebben hierboven enkele grepen afgedrukt
uit bet nieuwste premieboek, dat deze week bij
de Hollandsche Bibliotheek is uitgekomen.
Het is getiteld „JONKVROUW BUSKRUIT",
geschreven door den bekenden auteur J. S. Fletcher,
waarvan reeds meerdere, bij ons publiek zeer in den
smaak gevallen werken in de H. B.-serie zijn
gepubliceerd.
Het is een verhaal vol spanning en romantiek,
dat zich afspeelt in de 17e eeuw.
Het is vanaf heden verkrijgbaar bij onze bezorgers,
agenten, en aan ons hoofdkantoor. De prijs in
gewone uitvoering bedraagt 17% ct. en in 'luxe-
prachtband 70 ct.