HOUDT ER DEN PAS
U zijn we niet allemaal jong en coquet,
al zijn we niet allemaal knapperds,
al past one gezicht amper bij ons toilet,
we hebben twee stevige stappers
Yierdaagsche afstandsmarseh
Vier dagen achter elkaar doortippelen.
Loopen, en loopen, en nog eens loopen - al
en toe een hap eten. een slok drinken, en dan
weer loopende noodige slaap, en dan weer
loopen
„Ze krijgen mij niet mee
Natuurlijk niet. Van wandelen houden is niet ge
noeg. Men moet voor die kilometertrederij behoorlijk
getraind zijn.
Maar duizenden anderen krijgen ze wél mee.
Mannen en vrouwen, jongen en ouden, dikken en
Een regen oj hitte, waar wij stil voor staan.
heeft De Bilt nog niet kunnen voorspellen;
wie nat wordt van buiten,
slikt port uit de kraan,
om 't zielsevenwicht te herstellen
nu het meesterschap bereikt - hebben
den Vierdaagschen volbracht
Er zijn er, die beginnen, en 't niet
vol kunnen houden. Je kimt jezelf over
schatten, en je kunt pech hebben. De
arbeid valt wel eens zwaar, de sport
ook. Er zijn zelfs wel eens kranen, die
uitvallen.
Het komt voor, dat een trekker
aanmoedigend aan een lotgenoot
vraagt„Gaat 't nog goed en
vijf minuten later zélf aan den kant
van den weg zit, en zijn teenen be
kijkt.
Alles komt voorhet heldendicht, de
klucht en het drama.
Maar trekt er u nooit iets van aan,
georganiseerde of losloopende wande
laars! Het streven zelfs isschoon in
't wandelperk der eer
dunnen, grooten en klei
nen leveren het overtui
gend bewijs van de ge
hoorzaamheid, de trouw
en de onversaagdheid
hunner onderdanen.
Leden van wandelclubs,
die hun vrijen tijd liever
in de natuur doorbren
gen, het land verkennen
naar Zuid en Noord, dan
dat ze in een winkelstraat
blijven „dalven" 0111 zich
zelf en anderen te ver
velen. Menschen, die stel
selmatig hun marsch-
lengten hebben uitgebreid,
tot dertig, veertig, vijftig
kilometer, en nu den Vier
daagschen meeloopende
kroon op hun training, het
proefstuk van hun wandel -
'talent.
Of ze nu alle vier die
dagen zoo fraai marchee-
ren, als ze op de Zondags-
tochten deden, het doet
er niet toe. Dat ze aan
't einde het fiere woord
H'y gaan niet uit rijden en niet aan den rol,
u-ij lui zonder voetzoolgebreken:
wij gaan aan den kuier en houden het vol.
vier dagen, en moet het, vier weken
H e maken het
dagkilom etertal vol,
waarna to'onze leden
verzorgen
dan gaan we den nacht in,
en dóór, op een hol,
begeerig naar 't eindje
voor morgen
Geen oord is zoo ver, dat ons hart er voor beeft
wij tippelen kaarsrecht er henen
wie platvoetenlikdoorns of O-knieën heeft
blijv' zitten - wij nemen de beenen
Wij wandelaars kermen geen zwakke geslacht,
geen leeftijdsgrens zet ons aan 'f kantje,
maar zijn w'aan de landsgrens,
dan hoor je een klacht
..Nou al Wat een renzenklein landje
niet meer uit zullen
spreken „Ik heb
best zin in nóg zoo'n
poeier", het hindert
niet. Dat ze den laat-
sten dag aardig op
(óf onaardig af) thuis
komen, wat zou 't f
Wat drinken, wat
eten, en het bed in,
uitrusten. En als ze
wakker worden, kun
nen ze het eereteeken
toonen, dat gevoegd
is hij de vele fraaie
of onfraaie medailles
van vroeger allemaal
blijken, dat zij stap
voor stap (maar
dan kilometerstappen)
vooruit zijn gekomen
van jongmaatje (twin
tig, dertig kilometer)
tot gezel (veertig,
vijftig kilometer), en
Wij dragen geen scheiding, geen das en geen boord.
de louwen zijn uit onze papten
we zijn misschien komisch gearmd of geoord
maar we hebben toch chance van twee kanten