29
gordijntje voor het portiertje, als iemand, die zijn
treurig gezicht niet wil laten zien.
„We krijgen oorlog," zegt op den hok het roode,
gemoedelijke gezicht- uit Dalekarlië met een geslepen
lachje. „Let maar op, Jönsson tegen de Polen.
Of tegen den Deenschen koning. l)e laatste lichting
wordt opgeroepen. De oude Brahe moet ook mee
met zijn boeren. Of dacht je, dat de maarschalk hier
voor niemendal in 't geheim kwam praten V'
De magere lakei zwijgt en vertrekt spottend zijn
mond. Hij heeft bij den dollen Sture gediend en
daarvoor aan het Kopen-
haagsche hof. Hij weet, dat
groote heeren in 't geheim
vaak andere wegen volgen
dan die der hooge politiek;
wegen, die naar een ritse
lenden vrouwenrok voeren.
De karos hotst het lange
tuinhek langs.
„Brrr De koetsier trekt
plotseling de leidsels aan en
geërgerd wijst hij met zijn
zweep naar een paard, dat-
schuins halverwege over den
weg staat. „Welke ezel heeft
dat stomme paard daar neer
gezet
Jagend roepen baat niets.
De koetsier moet van den
bok klimmen en eigenhandig
den halster van den hinder
paal grijpen. „Hup Hort
spoort hij aan, vruchteloos
rukkend aan het onwillige
dier. „Allemachtig, wat een
mormel
„Van mijn paard afblij
ven verzoekt glimlachend
een jonge man, die dooreen
klein, half verborgen poortje
uit het park gekomen is. De
koetsier kijkt hem met een
paar booze oogen aan.
„Van je bierbrouwersknol
bedoel je, Zondagsruiter
Ik zal je leeren.
„Laat dat paard los,man!"
„Man V' schreeuwt het
roode gezicht verontwaar
digd. „Ik ben voor jou geen
man Ik ben koninklijk
Zweedsch hofkoetsier, versta
je
„Kletsniet langer, en...
„Wie kletst er hier
Van opwinding puilen den
koetsier de oogen uit het
hoofd. „Ik wil niet grof wor
den. Een Zweedsche hof
koetsier wordt nooit grof.
Maar als je niet gauw maakt,
dat je wegkomt, met je toe
komstige paardenworst, hal
ve zijen pofbroek, dan zal
ik je
Een dreigende zweep steekt
even in de lucht. De hand
van den jongen man grijpt
snel, en houdt vast.
„Kerel.
„Hij zegt kerel tegen me brult de koetsier, opge
blazen van woede.
„H ho. hond, ik zal je.
Er klinkt een zwakke gil. Achter het poortje ver
schijnt Ebba's verschrokken gezicht. De la Gardie
trekt wrevelig het gordijntje opzij en kijkt uit den
wagen. De volgende seconden rukt. hij het portier
open en springt hij op den weg. Zijn arm duwt den
koetsier weg, die wild op zijn tegenstander toe dringt,
gaat dan omhoog en neemt met een breeden zwaai
den bepluimden hoed van het- hoofd.
„Vergiffenis, MajesteitHet gezicht van De la
Gardie is strak als steen. „De man heeft u niet her
kend."
„De koning Snel zakt de zweep. De zenuwach
tige koetsier tuimelt een paar schreden achteruit,
struikelt en komt breed op den stoffigen weg te zit
ten, met mond en oogen wijd open.
„Beveelt Uwe Majesteit, dat ik.
Eerbiedig, blootshoofds en met een lichte buiging,
maakt De la Gardie een handbeweging naar den
wagen. Gustaaf Adolf, de jonge koning, schudt het
hoofd, geërgerd door de onverwachte ontmoeting.
„Leer uw menschen wat manieren, De la Gardie,'
zegt hij dan springt hij op het ongeduldig snuivende
paard en stuift heen, zonder om te zien.
De la- Gardie blijft nog even staan, met den hoed
in de hand, en kijkt den verdwijnenden ruiter na.
„Oom Jacob roept bij het hek opgelucht een
meisjesstem. De la Gardie kijkt om en werpt een
korten blik op Elbba, die hem over het lage poortje
heen de handen toesteekt een blik van weemoedig
verdriet. Dan wendt hij het hoofd weer en stapt snel
GUSTAVVf
GU
adolphvs d.c.svecorvm,gothorvm,et WNDAEORVM REX.MAGNW PRINCEPy
FINLANIïMÜ.DVX ETHONLE ET CARF.MA:.N£C NON INGRLC DOMINW
tVoCtndo.ud cum Chritb ijui mcruif pnrmia temper luirfr
cairf.ef mulfo viiKOtfnLr; Cumjugmf; tSnn» tf Vitfwu; ra-urn
Ferf famen uf Vufx-fird Écerómme pdmam, A jnupui; mrnfiir, cum morvnft muucfr
STAAF ADOLF, KONING VAN ZWEDEN
Naar een gravure van L. Kilian.
in. Het gordijntje in de karos gaat zacht weer dicht.
De koetsier is inmiddels overeind gekrabbeld en
weer op den bok geklauterd. Kalm en voorzichtig
zetten de paarden aan.
„De koning zegt de koetsier, nog niet bekomen
van den schrik. „Wat een geluk, dat ik niet grof ben
geworden Ik ben toch nog een beetje beleefd ge
bleven, niet Jönsson gezien de omstandigheden?"
De lakei geeft geen antwoord. Zijn gezicht staat
ernstig van gedachten en vermoedens. Dus 't is toch
waar, wat aan het hof al zoo lang gefluisterd wordt
die juffrouw Ebba Brahe is liet liefje van Gustaaf
Adolf. Zou hij die ontmoeting moeten rapporteeren
aan den hoogmogenden kamerdienaar van Hare
Majesteit de koningin-moeder, mijnheer Sackel-
ma-nn Of was het wijzer, met dat belangrijke nieuw
tje regelrecht naar den heer kanselier Oxenstierna
te gaan Hij wist het zoo gauw niet.
De ruiter galoppeert over den stillen landweg. Er
ontmoeten hem menschen een boerenfamilie, die
zwaar voortstapt door de eigen streek. De mannen
gaan aan den kant van den weg staan en nemen
ernstig hun groote hoeden af, de vrouwen en
meisjes buigen.
Onze jonge koning, Gustaaf Adolf
Verder gaat de rit. Steenen spatten op onder de
hoeven van het voortjachtende paard.
Een gewelfde steenen poort vertoont zich in de
verte met het wapen van Zweden en dat van de
stad Stockholm er boven. Er staat een groote trom
mel voor de oude steenen bank binnen de poort. Een
sterke soldatenvuist slaat drie troefkaarten op het
kalfsvel neer.
Dan nadert buiten de een
zame ruiter. De schildwacht
voor de poort steekt het
hoofd naar voren en kijkt
hem oplettend aan. Over zijn
schouder brult hij achterom
„De koning
De kaartspelers springen
op. „In't geweer! Richten!"
beveelt een verschrikte
onderofficier. De tamboer
neemt zijn trommel snel op
en slaat een roffel, op en
tusschen de dansende kaar
ten.
Hoefslagen galmen op het
steenen plaveisel onder de
poort. De tamboer trommelt
door, en de bonte kaarten
springen van het vel, flad
deren langzaam naar den
grond.
De hoeven van Gustaaf
Adolf's paard stampen er
overheen.
TWEEDE HOOFDSTUK
Tngerukt!" De eerewacht
der lijfgarde op het slot
plein, die juist den thuis
komenden koning gesalueerd
heeft, trekt het wachtlokaal
weer in, met sabels en sporen
rinkelend.
Lakeien rukken ijverig
deuren open.
Met snelle schreden gaat
Gustaaf Adolf de breede
steenen trappen op, zalen en
gangen door, en vriendelijk
knikt hij tegen den man,
die op het portaal boven
aan de trap op hem staat te
wachten.
„Hebben ze me gemist,
Oxenstierna V
De kanselier Axel Oxen
stierna maakt de voorge
schreven buiging. „Ik heb
Uwe Majesteit vertegenwoor
digd."
Met '11 lachje wijst Gustaaf
naar de groote actentascli
onder den arm van den kan
selier. „Iets belangrijks
„Ik ben bij Hare Majesteit
de koningin-moeder ontbo
den." Het oude diplomaten-
gezicht blijft ondoorgronde
lijk welwillend en vriendelijk.
„Veel pleizier dan, kanselier Gustaaf geeft den
vriend en vertrouweling van wijlen zijn vader een
hartelijk knikje en klimt levendig verder de trap op,
twee treden met iederen stap. In gebogen houding
blijft de kanselier staan, tot de koning verdwenen
is, dan richt hij zich op en gaat met kalme, waardige
schreden naar een deur, waarvoor een kamerdienaar
staat, stijf als een standbeeld.
„Hare Majesteit
Het beeld maakt een buiging en trekt een deur
open.
„Uwe Hoogheid wordt verwacht."
T jc koningin-moeder Christina is een ernstige
vrouw geworden, die maar zelden een genadig
lachje om haar strakken, smallen mond laat ver
schijnen. Zij kan maar niet vergeten, dat de Rijks
dag te Nyköping in December 1611 den jongen Gus
taaf Adolf vóór zijn jaren mondig heeft verklaard en
hem de regeering heeft overgedragen.
Zij kijkt nu met een stuursohen blik naar den grijzen