MENEER BEENTJES EN ZIJN TYPISTE EDGAR WALLACE Harold de Vinne was een zware man, die ver toefde aan het nietbrandende einde van 'n forsche sigaar. Hij had breede schouders en een joviale manier van doen. Van 6 uur n.m. tot 2 uur s nachts had hij recht verworven op den titel „geschikte kerel", en van 10 uur v.m. tot 2 uur n.m. deed hij zijn best, die faam uit te wisschen. Hij maakte deel uit van een viermanschap, dat maatschappijen met een indrukwekkende soliditeit beheerde het soort maatschappijen, dat zulke posten op haar balansen heeft „Diverse debi teuren107.402 12 sh. 7 d." Leest het publiek zulke luchtige regeltjes, dan krijgt het publiek den indruk, dat de diverse debiteuren maar 'n kleinig heid zijn „o ja, daar DOOR j Detective Beent j es schiet ons nog net iets te binnen". Zoo rijk was meneer de Vinne, dat hij geld, hetgeen hij niet had, als onrechtmatig bezit be schouwde; toen dan ook de heer August Tibbetts hem eens voor 17.500 bestal, moest direct de dokter komen (figuurlijk gesproken, want De Vinne zwoer bij sommige ver pakte geneesmiddelen) en werd er stroo gespreid voor den tempel van zijn geest. Een zekere Hamilton, oud-kapitein, nu compagnon van genoemden Tibbetts, ging na 'n korten, krach- tigen aanval van malaria naar Brighton, om bij te komen en 't suizen uit zijn hoofd te krijgen. Op een ochtend kwam er een koerier tot hem, een zekere Ali, die zuiver een neger was, maar voor zuiver - een-Arabier doorging. Ali was de lijfknecht van August Tibbetts, in intiemen kring Beentjes geheeten, en hij droeg het costuum, dat volgens bioscoop- en cabaret-direc ties de dagelijksche tooi is van den waren oosterling. Hamilton, niet erg in zijn humeur dat krijg je van malaria. en verblind door die verschijning in blauw-met-goudknipperde met zijn oogen. Toen staarde hij door het raam naar den overkant, waar een klein maar uitgelezen gezelschap jeugd stond te wachten op de herverschijning van dengene, dien zij op hun romantische manier reeds „De Radjak van Pingpong" hadden betiteld. Hamilton nam den brief aan en opende hem. Hij was natuurlijk van Beentjes, en Zeer Dringend, en luidde zoo „Zeer waarde Comp., Zeg Ham, ik heb een aanbieding gehad van Browns, je weet wel die hele heel groote schoenwinkel aantal schoenwinkels door heel Loden Londen heen. Browns ging de zaak uit combienatie wou koopen dus heb ik ingegrepen vpor 105.000 pond alles inbegrepen. Combinaties reuze neidig reuzenuijdig. Hier alles in orde behalve jeugdige typiste heeft in d'r vinger gesnij gesneden met brood snee snijden volgens dokter niet gevaar lek." Hamilton ademde gejaagd. Hij begreep, dat Beentjes een schoenwinkel gekocht had een verzameling schoenwinkels zelfs en hij was zich bewust van het ontzettende feit, dat Beentjes hoegenaamd geen kijk op schoenen had. Hij kreunde, wat hij nogal vaak deed, hoewel zelden met reden. Beentjes had een koopbui. Vorige week had hij De Wekelijksche Zonnevlek gekocht dat was een „Satiriek wekelijksch overzicht van het menschen- leven". Bij 't bericht van dien koop had Hamilton 't warm en vochtig gekregen. Toen hij op een middag naar huis ging, zat Beentjes een hoofdartikel te dicteeren, dat een scherpen aanval op de toenmalige regeering bevatte, en den volgenden ochtend had hij vernomen, dat het blad weer verkocht was, met duizend pond winst, aan de eigenaars van een concurreerend blad, dat zichzelf „een wekelijksch festijn van gedachten en verbeeldingen" noemde. Maar schoenen.... en 105.000 Dat zag er leelijk uit. En toch, reden tot kreunen of twijfel of vrees was het niet want op 't moment, KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE Mr. August Tibbettsoud-luitenant van de Houssa- lagers in Afrikaheeft, van z'n oom een enorm ver mogen geërfd, dat hij op zoo voordeelig mogelijke wijze tracht te beleggen. Hij opent te Londen een kantoor, de NV. Plannen, en geniet aanstonds de twijfelachtige belangstelling van een troep uitvinders, die hem z'n geld afhandig probeeren te maken. Hoewel hij van zakendoen heel weinig verstand heeft, slaagt hij er ondanks z'n goedgeloovigheid in telkenmale uit hun strikken te ontsnappen en weet z'n kapitaal zelfs te vergroot en. Hij staat om z'n magere gestalte bekend onder den naam mijnheer Beentjes", een naam,- dien hij zich reeds gedurende z'n militaire loopbaan in Afrika verworven heeft. Z'n typiste op wie hij hals-over-kop verliefd geraakt heet Marguerite Whitland. Kapitein Hamilton, een vriend van Beentjes uit z'n Afrikaanschen tijd, wordt later 'n deelgenoot in de N.VPlannen. Het eigenaardige van dit verhaal is wel, dat elk hoofdstuk een afzonderlijk geheel vormt, zoo- dat u zonder bezwaar nu met de lezing kunt aanvangen. dat Hamilton dien brief stond te lezen, schudde Beentjes krachtig het hoofd tegen den heer de Vinne, van den Fitch-Fine-Schoenhandel, die hom 15.000 winst had geboden en op 't zelfde moment, dat Hamilton een kaartje voor Londen kocht, gaf Beentjes plechtig een hand aan den gemachtigde van De Vinne (die zélf Beentjes niet wou zien), terwijl hij in de andere hand een cheque hield, die een winst van 17.500 beteekende. 't Was een der mooiste slagen van Beentjes, en Hamilton putte er een blind vertrouwen jegens zijn compagnon uit.Maar. Een week later, toen Beentjes 't ochtendblad las, bereikte en zag hij het bericht, dat John Siker, de bekende particuliere detective, te zijnen liuize overleden was. Beentjes las het onverschillig. Hij zocht naar koopjes een vaste morgenoefening van hem, want de koopkoorts had hem nog te pakken. Hamilton zat aan zijn bureau te trachten, met behulp van een kasboek en een cheque-boek iets van de boekhouding der firma terecht te brengen. Hij hoorde een afgebeten „Zwendel.. Zwendel!" en begreep, dat Beentjes aan de bladzijden was ge komen, waarop nieuwe ondernemingen hun pros pecten ontvouwden Beentjes was er diep van overtuigd, dat alle nieuwe vennootschappen gesticht werden door schur ken en gegrondvest op bedrog. De uitgifte van 7 procents obligaties prikkelde hem tot een bijten den lac.li. De verklaringen van welbefaamde accoun tants brachten een veelbeteekenend lachje op zijn lippen, gevolgd door de lasterlijke aantijging „Och man, voor geld doen die lui alles." Beentjes gooide de krant neer. „Niets, absoluut niets," zei hij, en bij liep naar de tusscliendeur, klopte er tegen, en verdween in 't sanctum der dame, die hij slechts met uitdruk kingen van het diepste respect placht te noemen. „Jongedame," zei hij, eerbiedig op den drempel staande, „mag ik binnenkomen V' Zij keek glimlachend op. Gewoonlijk raakte Been tjes hij dien aanblik in een staat van jammerlijke taalverwarring. Nu echter deed hij alleen zijn oogen dicht, als wilde hij zich verdedigen tegen een ver blindend visioen. „Bent u niet goed, meneer Tibbetts?" vroeg zij snel en bezorgd. „Beteekent niets, jong vrouwspersoon," zei Been tjes, en hij ging met vermoeide, huichelachtige hand langs zijn voorhoofd. „Alleen een tikje dui- zeligachtig. Om u de waarheid te zeggen is 't nogal laat geworden de laatste avondenik heb me overgegeven," zei hij heesch, „aan zeker lichtzinnig vermaak in hooge mate te laken. „O meneer Tibbetts Zij was echt geschrokken. „Wat vind ik dat naar U moet echt niet drinken.. u bent nog zoo jong. „Drinken zei Beentjes gekwetst en verbaasd. „Venijnige lastertong Dichten Hij had genoeg gedicht om een bundel te vullen verzen, die uitliepen op rijmen als „Marguerite", „Schoon verschiet", „Teeder lied", „Vreugde biedt" enzoovoort. Maar dat wist zij niet. Mettertijd was het meisje niet alleen gewend geraakt aan die tijdelijke moeilijkheden van Been tjes, maar had zij er ook slag van gekregen, het gesprek weer op zakelijk spoor te brengen. „Er is een brief van meneer de Vinne," zei ze. Beentjes wreef zijn neus en zei „O." Hij had meneer de Vinne meer in zijn gedachten dan op zijn geweten, want meneer de Vinne was erg boos op Beentjes, die, zooals hij 't noemde „inge grepen" en meneer de Vinne 17.500 gekost had. ,,'t Is heelemaal geen aardige brief," vervolgde het meisje. „Laat eens zien, kleine hoofdopliolhrengster," zei Beentjes. De brief noemde hem „meneer", en maakte ver volgens gewag van schrijvers veeljarige handels ervaring, waarin hij nog nooit zooiets infaams had beleefd, zei hij, als het optreden van August Tibbetts. „Men heeft mij er op gewezen" schreef de booze heer de Vinne „dat ik in 't Kingsway-restaurant gedineerd heb den dag, dat u Browns kocht, en dat u aan een tafeltje vlak achter me zat. Ik kan niet anders denken, of u hebt een strikt vertrouwelijk (zwaar onderstreept) gesprek tusschen mij en een mede-directeur afgeluisterd, en gebruik gemaakt van een inlichting op zoo schandelijke manier ver kregen." „Nooit praten onder je eten, meisje," mompelde Beentjes. „Vreeselijk slecht voor je ma. voor je spijsvertering, beste letterzetster." De brief gaf vervolgens uiting aan des schrijvers verlangen, om wraak te nemen over de „uitbui ting", waarvan hij het slachtoffer was geweest. Beentjes keek zijn secretaresse bezorgd aan. De smaad van meneer de Vinne liet hem kond. De mogelijke afkeuring van deze dame vervulde hem met bange vrees. „Niet bepaald een vriendelijke brief," zei het meisje. „Wilt u, dat ik er op antwoord „Natuurlijk wil ik, dat je er op antwoordt, dier bare papierverhruikster en versiers I er," antwoordde Beentjes, moed vattend. „Schrijf maar op." Hij liep met een erg kwaad gezicht heen en weer. „Beste kerel," begon hij. „Moet ik zetten Beste kerel V' vroeg het meisje. „Nee, da's misschien beter van niet," zei Beentjes. „Begin maar zoo Heer Brompot. Het meisje aarzelde en schreef toen „Geachte Heer." „U bent waarschijnlijk met uw verkeerde been uit bed gestapt," dicteerde Beentjes, en hij spelde „g-e-s-t-a-p-t". Het was een gewoonte van hem, doodeenvoudige woorden te spellen. „Met uw verkeerde heen uit bed gestapt," ging hij voort, „en ik weiger, me verder nog met u in te laten. II zit me letterlijk tot hiér. Is dat voldoen de voegde hij er aan toe. Het meisje schreef „Geachte Heer, Wij zien er niet het minste nut in, uw brief van heden te beantwoorden of de feiten, waarover u zich beklaagt, opnieuw ter sprake te brengen." Beentjes voelde zich prettiger, toen hij naar zijn kantoor terugging. Hamilton vertrok dien middag vroeg, en het meisje had juist „goeden avond"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 22