23 eezegd, eu Beentjes zat over een avondblad te «■eeuwen, toen er geklopt werd. Beentjes was toen dus moederziel alleen. Binnen schreeuwde hij, en een jonge man in rouwgewaad kwam door de deur, die geheiligd was door het gebruik van mejuffrouw Marguerite Whitland. „Ik kom misschien een beetje laat...." „Dat komt u zeker, sinjeur," zei Beentjes. „Neem een stoel, meneer Zwart. Van harte gecondoleerd en zoo." De jonge man likte zijn lippen. Hij was ongeveer vierentwintig, en zag er uit als een half-invalide, wat hij ook was. ,,'t Is een beetje laat, om over zaken te spreken," zei hij, „maar mijn aandacht werd pas een uur ge leden op uw naam gevestigd." Beentjes knikte. Op wonderen was hij altijd voor bereid, zelfs na sluitingstijd. „Mijn naam is Siker," zei de bezoeker. „Heel aardig naampje," zei Beentjes, zich vaag bewust, dat hij dien naam al eens was tegenge komen. „U hebt misschien 't bericht van mijn vaders overlijden gelezen, 't Stond vanochtend in de krant, hoewel hij verleden week gestorven is," zei de heer Siker. Beentjes rimpelde zijn voorhoofd op. „Ik herinner me den naam," zei hij. „Even denken O ja Siker's Detective-bureau." Nu knikte de jonge man. „Juist, meneer," zei hij. „John Siker was mijn vader. Ik ben zijn eenige zoon." Beentjes wachtte. „Ik heb hooren zeggen, meneer Tibbetts," zei de jonge man, „dat u uitkeek naar zaken, waar winst in zat." „Dat is zoo," erkende Beentjes. „Waar véél winst in zit." „Nu, Siker's Detective-bureau heeft twintig jaar lang tweeduizend pond per jaar netto verdiend," zei de jonge man. „We hebben uitstekende cliënten - VORSTELIJKE SLUIMERING bijna alle groote zakenlui van Londen staan in onze boeken. Mijn vader heeft er zich de laatste jaren niet heelemaal aan kunnen geven, maar er is göüd mee te verdienen." Beentjes zat nu rechtop, met schitterende oogen. Zijn romantisch oog zag al verbazingwekkende mogelijkheden. „Wou u verkoopen, waarde Sherlock vroeg hij. Toen bedacht hij, welke rol hij zou moeten spelen, en hij schudde het hoofd. „Nee, nee, kameraad. Spijt me verschrikkelijk en zoo voort, maar 't gaat niet. 't Is heelemaal mijn branche niet ofschoon," ging hij voort, „ofschoon ik heel wat beter kijk op die detectiverij heb dan 'n massa van die gladjanussen. Maar 't is echt mijn vak niet. Wat vraagt u er voor „Ja," zei de jonge man aarzelend, „de kooper zou 't voor drie jaar verdienste niet te duur hebben, dacht ik." „Zesduizend pond," zei Beentjes. „Jawel," zei de ander. „U hoeft natuurlijk geen kat in den zak te koopen. I' kunt de boeken laten nazien, dan zult u merken, dat ik de waarheid ge zegd heb dat mijn vader schoon tweeduizend pond per jaar verdiend heeft. Daar is best vier duizend van te maken. En we hebben drie man, die al 't werk doen of liever één Hilton die is chef en die zegt den anderen, wat zij doen moeten." „Waarom wilt u dan verkoopen, bedrukte on voorzienigheid zei Beentjes. „Waarom zoudt u tweeduizend per jaar weggooien voor zesduizend op tafel t" „Ik voel me niet gezond genoeg, om de zaak aan te houden," zei Siker Jr., na een korte aarzeling, „'t Is me trouwens te lastig, 't Hindert me in mijn eigenlijke vak, de muziek." „Heel aardig vakje," zei Beentjes, zijn bezoeker de hand reikend. „Ik zal er eens over slapen. Geeft u me uw adres en 't adres van uw accountants, dan kom ik morgenochtend wel even bij u." Hamilton zat den volgenden morgen om tien uur aan zijn bureau. Beentjes kwam niet voor elven, en Beentjes was grenzenloos diep in gedachten verzonken. Toen Hamilton vroolijk goeden morgen wenschte, antwoordde Beentjes met een ernstig, stroef knikje. Hamilton ging door met zijn werk, tot hij zich bewust werd, dat iemand naar hem staar de, en toen hij opkeek, betrapte hij Beentjes op heeterdaad. „Waar zitje toch naar te kijken vroeg Hamilton. „Naar je schoenen," was het verbazingwekkende antwoord. „Mijn schoenen Hamilton trok ze naar zich toe en bekeek ze. „Wat is er aan mijn schoenen te zien „Modderspatten, vrind slons," zei Beentjes kortaf. „Je komt vandaag uit Twickenham." „Natuurlijk kom ik uit Twickenham. Daar woon ik," zei Hamilton onschuldig. „Dat wist je toch I" „Ik zou 't om zoo te zeggen geweten hebben, al had ik 't niét geweten," zei Beentjes met grooten ernst. „Misschien heb je opgemerkt, Hamiltonius, dat onze dierbare Londensche modder ver uit elkaar loopt heel verschillend is, bedoel ik. De modder van Twickenham bijvoorbeeld is anders dan de modder van Balham. Er is een zeker fijn onderscheid, dierbare deelgenoot, dat zoo'n nuchter verschijnsel als jij niet opmerkt. De modder van Peckham bijvoorbeeld onderscheidt zich bij voorbeeld door een donkerderachtig tintje...." „Wacht even," zei Hamilton. „Heb je een modder - zaak gekocht t" „Nee," zei Beentjes. ,,'t Klinkt me toch erg bekend," sprak Hamilton. „Ga door met je redeneering, praatvaar." „Ik redeneer zóó," zei Beentjes. „Je hebt Twicken- hamsche modder aan je schoenen, dus kom je uit Twickenham. Vervolgens heb je onderweg naar 't station een krant gekocht, maar je had iets aan je hoofd, iets waar je over piekerde vast iets, dat aan je geweten kriebelde „Hoe weet je dat t" vroeg Hamilton. „Daar ligt de Times," zei Beentjes triomfantelijk, „onopenge, vouwen Vervolg op pag. 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 23