MENEER BEENTJES
EN ZIJN TYPISTE
EDGAR
WALLACE
i nooit uitging ste §elicht'
DOOR
22
Heb je 't schatje gezien vroeg Beentjes.
Hij zei liet zoo gemaakt onverschillig,
dat Hamilton zijn pen neerlegde en zijn
compagnon achterdochtig aankeek.
„Best 't aankijken waard," ging Beentjes voort,
met zijn briefopener spelend, „'n Snoesje van een
kapje, een verkwikking voor de oogen."
Hamilton verbaasde zich. Hij had de knappe
juffrouw Whitland een half uur tevoren het kantoor
zien binnenkomen, maar op haar hoofdtooi had hij
niet gelet.
»'n Donkerblauw tintje, met roode streepjes," zei
Beentjes droomerig. „Overal vernikkeld...."
„Haltcommandeerde Hamilton. „Welke onge
lukkige vrouw zit je daar te beschenden t"
„Vrouwriep Beentjes verontwaardigd. „Ik
heb 't over mijn auto."
„Je auto
t>. 1 I „Mijn auto," zei Been-
j X-'© lamp die j t-jes met zijn allergewoon-
J 3 i „Heb je een auto ge-
kocht f"
Beentjes knikte.
„Heel net karretje," zei hij. „Ik denk, dat ik Zon
dag maar eens naar Brighton wip."
Hamilton stond op en liep langzaam de kamer
door met de handen in de zakken.
„Naar Brighton wippen zei hij. „Schokt 't ding
zoo
Beentjes stond eveneens op, met een goedhartig
lachje, en liep naar het raam.
„Mijn auto," zei hij, en hij wuifde naar den
straatkant.
Door zijn hals te rekken kon Hamilton het stukje
straat tegenover den hoofdingang van het gebouw
zien. Daar stond inderdaad een auto te wachten
een lange, prachtige wagen, die fonkelde in de och
tendzon.
„Wat ligt er voor een rood kussen in V' vroeg
Hamilton.
„Dat is geen rood kussen, kortzichtig mensch,"
zei Beentjes kalm. „Dat is mijn chauffeur, Ali ben
Ahmed."
„Blikkie zei Hamilton met respect. „Jij durft
met zoo'n nikker de stad door."
Beentjes trok zijn schouders op.
„Er werd min of meer naar ons gekeken," erkende
hij, nogal voldaan.
„Dat zal .wel," zei Hamilton, en hij ging weer
zitten. „De menschen dachten, dat 't een reclame
was Kapper's Koekjes voor Kale Kippen of
zooiets. Wanneer heb je die helsche machine ge
kocht
Beentjes was ook gaan zitten, sloeg zijn beenen
over elkaar en legde zijn vingertoppen tegen elkaar.
„De onderhandelingen liepen al een maand, beste
man," declameerde hij. „Ik heb stilletjes lessen
genomen, en vandaag ziedaar Hij haalde zijn
portefeuille uit en wierp zijn vriend met koninklijk
gebaar een papier toe. Onderweg viel het op den
vloer.
„Blijf maar zitten," zei Hamilton, ,,'t Is je num-
merbewijs. Om dat te krijgen, had je geen chauf-
feeren hoeven te leeren."
En toen gaf Beentjes zijn onverschillige houding
prijs en werd hij een luidruchtige reclame voor de
zes-cylinder Carter-Crispley. Hij werd een dubbel-
pagina-advertentie met plaatjes en handelingen en
lichtreclame. Hij sprak met geestdrift, genegenheid
en eerbied over Carter, over Crispley en over Carter
en Crispley.
„Zoo," zei Hamilton, toen hij klaar was. „Lijkt
niet slecht."
„Lijkt niet slecht schimpte Beentjes. „Leelijke
verdaclitmaker, die auto...." Enzoovoort.
Aangezien iedere buitensporigheid haar straf
meebrengt, vernieuwde Beentjes twee dagen later
een ongewenschten omgang. In de prille dagen der
N.V. l'lannen had August Tibbetts een klein week
blaadje gekocht, De Vlam geheeten. Afgezien van
de verliezen, die liet tijdens zijn korte bestaan
KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE
Mr. August Tibbetts, oud-luitenant, van de Houssa-
jagers in Afrika, lieefl van z'n oom een enorm, ver
mogen geërfd, dat hij op zoo voordeelig mogelijke
wijze tracht te beleggen. Hij opent te Londen een
kantoor, de N.V. Plannen, en geniet aanstonds de
twijfelachtige belangstelling van een troep uitvinders,
die hemz'n geld afhandig probeeren te maken. Hoewel
hij van zakendoen heel weinig verstand heeft, slaagt,
hij er ondanks z'n goedgeloovigheid in telkenmale uit
hun strikken te ontsnappen en weet z'n kapitaal zelfs
te vergrooten. Hij staat om z'n magere gestalte bekend
onder den naam mijnheer Beentjes", een naam-,
dien hij zich reeds gedurende z'n militaire loopbaan
in Afrika verworven heeft. Z'n typiste op wie
hij hals-over-kop verliefd geraakt. heet Marguerite
Whitland. Kapitein Hamilton, een vriend van Beentjes
uit z'n Afrikaanschen tijd, wordt later 'n deelgenoot in
de N.V. Plannen. Het eigenaardige van dit verhaal is
wel, dat elk hoofdstuk een afzonderlijk geheel vormt, zoo
dat u zonder bezwaar nu met de lezing kunt aanvangen.
opleverde, had de onderneming zich onderscheiden
door de kennismaking met den heer Jelf. Dat was
een jong en buitengewoon zelfingenomen man met
een lorgnet, die over ieder hooggeplaatst persoon
liefdeloos sprak, en over regeeringspersonen op een
toon, waar gevoelige menschen van griezelden. De
regeeringspersonen namen wi-aak, door nooit over
Jelf te spreken, dus waarschijnlijk zaten er particu
liere wrokj es tusschen.
Jelf keurde alles af. Hij was vierentwintig en
Beentjes vond hem den aangewezen man voor De
Vlam, want bij den koop van dat blad was het
Beentjes' doel geweest, een en ander aan de kaak
te stellen. Hij had Duitscliers, Zweden en Turken
aan de kaak gesteld wat geen kwaad kon. Hij
stelde een meubelhandelaar aan de kaak, die hem
iets tweemaal had laten betalen, omdat er een kwi
tantie was zoek geraakt, en dat kostte geld. Hij
stelde een heer aan de kaak, die erg onbeleefd tegen
hem was geweest. Hij wou ook James Jacobus Jelf
aan de kaak stellen, maar dat individu was zóózeer
bereid, zijn eigen tekortkomingen aan de kaak te
stellen, voor tien gulden per kolom, dat Beentjes'
belangstelling stierf.
Toen zijn voorraad persoonlijke grieven was uit
geput, vond hij zijn stof aan de beurs en onder (1e
aristocratie.
Als Beentjes iemand een onaangenaam gezicht
vond hebben, stelde hij hem aan de kaak. Hij had
een rubriek, getiteld „Wat ik Wel eens Weten Wou"
en onderteekend „Seitneeb", en daarin verschenen
vragen, raak als deze
„Wanneer zal die booze oude lord met dien hemels-
blauwen auto en die rose slobkousen eens begrijpen,
dat de wijze, waarop hij zijn pachters behandelt,
een schande is voor zijn overoud geslacht V'
Dit geval was door James Jacobus Jelf aange
bracht. Toevallig was er op dat moment maar één
lord in 't land, die een hemelsblauwen wagen en
rose slobkousen bezat, en het kostte Beentjes twee
honderd pond, om den edelman te kalmeeren.
Kort daarna deed Beentjes de krant van de hand,
en verzocht hij den heer Jelf, niet meer aan te komen,
tenzij in een brancard een toevoeging, waarvan
hij later spijt had, want hij begreep, dat J.J.J. er
niet tegen op zou zien, zich in een brancard naar
boven te laten dragen.
Zoo stonden de zaken, twee dagen nadat zijn auto
onder 't publiek was verschenen. Beentjes zat de
volgepropte bladzijden van zijn garage-rekening tc
bestudeeren, onder 't eten door (hij had zijn lunch
dien dag op 't kantoor laten brengen), toon er geklopt
werd.
„Binnen kreet hij, en toen er geen antwoord
kwam, ging hij opendoen.
Er stond een jonge man voor de deur, een jonge
man, zeer ernstig en geheimzinnig - niemand
anders dan J. J. Jelf.
„O, ben jij 't zei Beentjes onhartelijk. „Ik dacht,
dat 't iets van belang was."
Jelf kwam op de teenen binnen en deed de deur
secuur achter zich dicht.
„Ik heb een fortuin voor je, man," zei bij nauwe
lijks meer dan fluisterend.
„Geef maar aan den portier, schotschrift....
schrotschriftschrijver," zei Beentjes. „Die heeft oen
vrouw en drie kinderen."
Jelf keek op zijn horloge.
„Ik moet om drie uur weg, man," zei liij.
„Laat ik je niet ophouden, waarde lastertong,"
zei Beentjes met b'eleedigende onverschilligheid.
Jelf glimlachte.
„Ik zeg liever niet, waar ik heenga," vervolgde
hij. „Een mensch moet voorzichtig zijn, als hij 't met
een minister aan den stok heeft."
„Ik weet er alles van," zei Beentjes. „Iedere minuut
uitstel kan gevaarlijk zijn."
„Hebt u 't, gehoord van G. t" vroeg Jelf opeens.
„Nee," verklaarde Beentjes naar waarheid.
Jelf keek verbaasd.
„Niet V' zei hij ongeloovig. „Maar dan weet u toch
zeker van L. V'
„Nee," zei Beentjes, „en ik wil 't niet weten ook."
Toen vertélde Jelf. G. bleek verloofd te zijn
geweest met de dochter van L., maar 't engagement
was uitgeraakt.
Beentjes zat te schuiven op zijn stoel en keek op
zijn horloge.
„Laat ons waarde alfabet nu met rust," zei hij
moe, „en pak de menschen bij hun kraag."
Jelf begon een begrijpelijker taal te spreken. G.
beteekende Gregory Felix Gregory en L. was
Lansing, die blijkbaar geen voornaam had, en 't ook
best zonder zoo'n aanhangsel doen kon, want bij was
dood. Hij had een lamp uitgevonden, en die lamp
was op de een of andere manier in Jelf's handen
gevallen. Hij exploiteerde de uitvinding ten bate
van des uitvinders dochter, en hij had er dit zei
hij met veel stelligheid en nadruk dezen naam
aangegeven De Tibbetts-Jelf-lamp.
Beentjes maakte een knorgeluid, maar luisterde.
De Tibbetts-Jelf-lamp was een nieuwe auto-lamp.
Het was een lamp, die alle voordeelen der oude lam
pen bezat, plus kwaliteiten, die geen vroegere lamp
ooit had bezeten, en zij leed aan géén der gebreken
van eenigevroeger uitgebrachte lamp zij had
eigenlijk heelemaal geen gebreken. Zoo vertelde Jelf
aan Beentjes, inet. grooten ernst.
„Je kent me, Tibbetts," zei hij. „Ik spreek nooit
over mezelf, en ik stel heelemaal geen vertrouwen
in mijn eigen oordeel."
„Heb ik nooit opgemerkt," zei Beentjes.
„Je weet in ieder geval," zette Jelf door, „dat ik
liefst alles van zijn kwaadsten kant zie."
Hij vertelde, hoe hij nachten achter elkaar op had
gezeten, om fouten in de Tibbetts-Jelf-lamp te
zoeken, en hoe hij 's morgens om vijf uur, doodop
van de inspanning', in bed was gerold.
„Ik wou, dat ik maar één zwak puntje kon vin
den zei hij. „Maar die linkrnichel, die 'm heeft
uitgevonden, is er veel te goed achter geweest."
Hij ging de lamp beschrijven. Met behulp van een
potlood en een velletje van Beentjes' dure post
papier schetste hij het voorste uitsteeksel, waarbij hij
een verhandeling gaf over stralen, speciaal ultra
violette stralen.
Dit is blijkbaar een niet zeer geziene tak van de