DE EERSTE REKENLES 23 familie Straal. Wie een ultra-violetten straal te pak ken kon krijgen en hem 'n stevigen tik op zijn hoofd geven, als hij een lamp uit sloop, bewees een dienst aan de wetenschap en de menschheid. Deze lamp was zoo gemonteerd, dat de heer l ltra V. Straal, zoodra hij den drempel der vrijheid bereikte, zich een beentje gelicht voelde, en over vallen, en geranseld tot hij (wat waarlijk geen won der mocht heeten) van kleur verschoot. Dat gebeurde allemaal door de lens. Jelf teekende een Edammer kaasje op het boven vlak van het bureau, teneinde zijn betoog toe te lichten. „Dit licht gaat nooit uit," zei Jelf met drift. „Als je 't vandaag aansteekt, brandt 't morgen nog, en overmorgen ook, en zoo verder. Alle lichtboeien en vuurtorens zullen deze lampen moeten nemen er zal een keele omwenteling in de scheepvaart door komen." Volgens den exploitant zouden thuisvarende matrozen zich verzamelen op den boeg, of de ra, of wtór thuisvarende zeelui zich dan plachten te verza melen, en zij zouden een lofzang zingen, waarin de regel: „Gezegend zij de Tibbetts-Jelf-lamp" gere geld terugkwam. En toen liij zijn rede uit had, en de rugleuning zocht, afgemat door zijn eigen welsprekendheid, en Beentjes vroeg „Maar hoe is ie nu eigenlijk toen had Jelf hem wel kunnen vermoorden. In andere omstandigheden zou Beentjes zijn bezoeker hebben weggestuurd met een preek tegen het pogen, geld te bemachtigen onder valsche voor wendsels maar. Beentjes had nu een auto, èn peinsde auto en droomde auto bij dag en bij nacht. Desondanks formuleerde hij een gebruikelijke betui ging van leedwezen, dat hij zich niet voor een anders fabricaat kon interesseeren, toen hij in zijn ver beelding zijn eigen wagen aldus zag uitgerust. Ilij begon te wankelen. „In ieder geval," zei hij, „zal 't nog wel een jaartje aanloopen „Mis!" riep de heer Jelf triomfantelijk. „Er zijn twee lampen klaar, nèt klaar morgen kunnen ze in gebruik worden genomen." Beentjes aarzelde. „Ik zou ze natuurlijk, bijwijze van proef, op mijn eigen auto kunnen probeeren, beste Jell,' zei liij. „Je eigen auto Jell deed een stap achteruit en zijn blik getuigde van vleiende belangstelling en bewondering. „Nee toch Hèb je een auto V' Beentjes zei, dat hij een auto had, met uitvoerige toelichting. Hij wond zich evenzeer op over zijn wagen, als Jelf gedaan had over de lamp, die nooit uit ging. En Jelf was 't eens met alles, wat Beentjes zei. Hij bleek het merk Carter- Crispley persoonlijk te kennen. Hij was er om zoo te zeggen mee opgegroeid. Hij kende er alle deugden en geen enkel gebrek van. Wie zoo'n wagen koos, moest een genie zijn, vond hij. Beentjes vond het ook. Beentjes was tot de conclusie gekomen, dat hij Jelf verkeerd beoordeeld had misschien had de leeftijd zijn inzicht verdiept (het was haast een half jaar geleden, dat hij zijn laatste schot schrift begaan had). Zij scheidden als dikke vrienden. Jelf zou den volgenden ochtend vroeg een demonstratie voor Beentjes geven. Het was inderdaad een voorname lamp ze leek erg veel op andere auto-lampen, met dit verschil echter, dat het peertje in een massief blok glas was gevat, of gevat scheen te zijn. Het voornaamste voordeel was, dat de lamp haar eigen accu bevatte, die wekelijks geladen moest worden, anders verspeelde de lamp haar titel. Met de bekwaamheid van een vakman vertelde Jelf, hoe de lamp via het instru mentenbord bediend werd, en hoe 'n genot het was, licht te hebben, dat niet van den motor of een onbetrouwbaren accu afhing, en Beentjes verklaarde zich be reid, de lamp een week te probeeren. Hij deed nog meer hij beloofde half, een vennootschap voor de fabricatie op te richten en hij gaf den heer Jelf (die op provisie werkte, en Van de eigenaars al honderd pond voorschot op die provisie had losgekregen) vijftig pond, om latei te verrekenen.... waarna de heer Jelf van het tooneel verdween, en zich niets meer bleek aan te trekken van een kostbaar artikel, dat liem te dier baarder had moeten zijn, wijl het zijn naam droeg. Toen Hamilton drie dagen later naar de zaak kwam, werd hij ingehaald door een prachtige blauwe Carter-Crispley, die versierd scheen, op 't, eerste gezicht, door twee reusachtige bulten zilver. Bij nader inzien bleken die bulten twee exemplaren van de Tibbetts-Jelf-lamp te zijn. „Ja," zei Beentjes, luchtig, „dat is de lamp, jongeheer. In ledige uren uitgevonden door onder- geteekende en Jelf. Stap er in, dan kun je kijken. „W&ar moet ik in stappen," vroeg Hamilton, „in den wagen of in (le lamp V Beentjes glimlachte geduldig en wees hem een plaats aan zijn zijde. Toen begon er een onsamen hangende, weinig zeggende uitleg want Beentjes moest de finesses van het auto-bestuur nog leeren, en hij had de eigenaardigheid, hardop te denken. „Kijk kerel, deze lamji gaat nooit uit wat doe je daar, halve gare Daar had ik haast je geëerden levensdraad afgesneden" dit tot een rampzaligen voetganger, dien Beentjes onverwachts aan den verkeerden kant van den weg ontmoette „gaat nooit uit, ouwe jongen. Op 't oogenblik is ie uit, dat geef ik toe, maar nu is hij niet ingeschakeld oei Dat scheelde een haartjeEen minder ervaren chauffeur zou vast tegen dien paal gereden zijn, lieer Hamilton. Je zult eens zien, hoe hij inslaat nooit zooiets vertoond plof Hij bracht den wagen met een ruk tot staan, op een centimeter afstand van een verkeersagent, die met den rug naar hem toe stond, in zalige onwetend heid van het onheil, dat hem bijna getroffen had. „Ik rijd graag met jou, Beentjes," zei Hamilton, toen zij het kantoor bereikten en hij weer eenigszins was bijgekomen. „Haast net. zoo kalmeerend voor de zenuwen als de jacht op Boschjesmannen in 't wilde woeste woud." „Merci," zei Beentjes dankbaar. „Ik rijd heel aardig, hé „Aardig is een veel te zwak woord," zei Hamilton. Gezien de opmerkingen, die hij daarna uitsprak, voelde hij een pijnlijke verbazing, toen hij den vol «enden morgen een uitnoodiging ontving, in adem beklemmende termen vervat, om den Zondag te besteden aan een inspectie van het Engelsche platte land. „Nee neem ik niet," zei Beentjes, met zijn knoki- gen wijsvinger zwaaiend. „We starten om ell uui, ouwe jongen, we lunchen in hoe-heet- t-óok-weer, dan vliegen we langs den dinges-weg, en dan leve de fraaie zeebries „Dank je," zei Hamilton kort maar krachtig. „Jij kunt vliegen waar je wTilt, maar ik wil in de lucht vliegen, als ik met je mee vlieg. Daar is mijn leven me te lief voor." „Foei, foei!" zei Beentjes. „Ik wou nog iets zeg gen, maar nu zou ik haast mijn mond houden. Luis ter eens goed. Verondersteld," zei hij geheimzinnig, ..dat er een zekere jongedame bestond een schat van een juffer, Vera geheetenha ha Hamilton kreeg een kleur. „Hoor eens, Beentjes," zei hij, „laten we liever alleen over onszelf praten." ,.Wrat zou je zeggen van een dagje uit f Als je juffrouw Vera nu eens vroeg „Mejuffrouw Vera Sackwell," antwoordde Hamil ton een beetje uit de hoogte, „als je die dame bedoelt, is inderdaad een kennis van me, maar zij gaat en staat waar zij wil. En laat ik je meteen maar vertel len, dat je me hindert, als. „Tut tut zei Beentjes. „Vertrouw je je vriend Beentjes niet meer M aar is die huichelarij goed voor Ik geloof echt," ging hij peinzend voort, de voorteekenen van een beroerte bij zijn compagnon niet opmerkend, „ik geloof echt, dat ik een der meest vertrouwde menschen in Londen ben. Echt een gemoedelijk soort biechtvader, Ham, kerel. Iedereen komt met zijn vrachtje bij me. 't Meisje van de lift heeft me bijvoorbeeld vanochtend verteld, dat zc tweemaal mazelen gehad heeft. Dus spreek op, Ham Koesterde Hamilton inderdaad teedere gevoelens voor mejuffrouw Vera Sackwell, dan had hij toch op dat moment geen lust, zich te ontboezemen. Vooi 't eerst van zijn leven had Beentjes hem van zijn stuk gebracht. Vervolg op pag. 26 Opname met Zeiss Ikon-camera en Zeiss Ikon-film

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 23