31
Misschien bezielde hem alleen een onstuimige liefde
voor het vaderland. Misschien wil hij Ebba Brahe
alleen waarschuwenhaar t gevaar ontsluieren,
waarin zij zich gewaagd heeftmet haar spreken.
Met haar sprekenZijn gedachten blijven bij dit
woord steken. Ja, dat zou goed en verstandig zijn.
Ebba Brahe is een kind, een rein, onschuldig kind,
door de lente wakker gekust. Haar groote gevoelig
heid ziet enkel den lichtkant, den gelukskanthaar
speelkameraad van vroeger, den goudblonden jongen
koning, de droomerige uren van zorgelooze, teedere
liefde tusschen de bloemen en boomen van haar tuin.
Wat weet zij van de wereld Hoe kan zij weten, wat
het zeggen wil, de jeugdliefde te zijn van een koning,
van een man, die 't recht niet heeft, zich in een stil
geluk te verdiepen, die aan een heel land, aan een
heel volk toebehoort
Daar beneden slaapt Ebba Brahe. Waarschijnlijk
droomt zij van zalige uren, van naderend geluk. Hij
moest zelf doen, wat die man doen wilde, wien hij
den weg verspertnaar beneden gaan, en haar wak
ker kloppen uit dien onzaligen droom, en voor
zichtig tot haar spreken, zooals men tot een lief, af
gedwaald kind doet. Het gevaar onthullen, den
sluier wegtrekken van de satansgrijns, die achter
haar geluksdroom loerde.
Nee.
Moedeloos zinkt het hoofd van Jacob de la Gard ie
neer op zijn borst. Ieder ander zou met Ebba Brahe
kunnen spreken hij niet. Ieder waar woord zou
den wind in worden geroepen. Ebba Brahe zou er
niets anders in zien dan een jammerlijke poging,
haar van den koning af te trekken, niet uit bezorgd
heid om haar, maar uit zelfzuchtige berekening.
Ebba Brahe weet, dat hij, Jacob de la Gardie, van
haar houdt. Hij kan onmogelijk met haar spreken,
zonder zich klein en verachtelijk te maken in haar
oogen.
De nacht wordt lichter. Een grijze streep bleekt in
't Oosten op boven de zee, het voorgevoel van den
komenden dag.
Slaap gerust, Ebba Brahe. Er zullen dagen genoeg
voor je komen, dat, de zon onbarmhartig fel in je jonge
leven schijnt, dagen, dat donkere donderwolken
om je heen hangen en je hoofd bedreigen. Maar nu
moet je slapen en stil droomen van je kleurige geluk.
Geen mensch za.1 je storen. Jacob de la Gardie be
waakt je slaap.
Als een hond.
Maar als een trouwe horid.
waarheid haar in 't hart. Jacob de la Gardie, de
opperbevelhebber, heeft zelf gewaakt over haar slaap.
„Dank u," zegt Ebba hartelijk, en haar hand grijpt
stevig de zijne. „Ik zal den koning vertellen, hoe
veilig ik geborgen ben geweest bij u op de Aeran."
Jacob de la Gardie maakt zacht zijn vingers los
uit de hare. Er speelt een weemoedig lachje 0111 zijn
mond.
Ja, de koning
Al haar gedachten zijn bij den koning
„Alle dondersvloekt kolonel Hjalmar Quist,
„we staan er hier beroerd voor, maarschalk Nog
veel beroerder dan u denkt. De Russen bah Met
een paar duizend jongens, zooals we bij Kexholni en
Novgorod hadden, loop ik'theele nest ondersteboven.
Maar we hebben onze soldaten van vroeger niet
„Land vooruit
Door dien luiden kreet uit den mast van de
Aeran schrikt Jacob de la Gardie op uit moe getob.
Grijs en vaal ligt de vroegte van den morgen over de
wijde zee. De streep kust, die de matroos hoog in
't kraaiennest heeft waargenomen, is van 't dek af
nog niet te zien. Nog loopen zee en hemel daar voor 't
bloote oog in elkaar, grijs tegen grijs. Het zal min
stens nog een uur duren, voor de zon doorbreekt en
de kustlijn zichtbaar maakt.
Jacob de la Gardie kruipt huiverend dieper in zijn
mantel en drukt zich naar achter in den stoel.
Een voorspoedige vaartZelden heeft de wind
zoo genoeglijk de zeilen der Aeran opgeblazen en
haar over de Oostzee gestuwd. Vandaag nog zal hij
het kamp bereiken, en Ebba Brahe onder de hoede
stellen van den ouden kolonel Quist, die op iederen
veldtocht door zijn vrouw vergezeld wordt. Een
eerlijk man en een kranige, degelijke vrouw. Zij
zullen op Ebba passen, tot de koning zelf komt. Tegen
hem en tegen jezelf kan niemand je beschermen,
arme Ebba. Niemand dan je eigen goede engel.
ZEVENDE HOOFDSTUK
Uet verlangend vooruitzien gunt Ebba Brahe geen
slaap. Bij 't eerste ochtendschijnsel, dat door het
kleine raampje van haar kajuit binnenschemert, staat
zij op en kleedt zij zich aan. Vandaag bereiken ze
Reval, heeft Jacob de la Gardie gezegd.
In het halfdonker tastend, vindt zij den uitgang
van het benepen vertrek, en op de teenen gaat zij
het gangetje door en het trapje op. Zij doet de deur
open en ziet met verbaasde oogen den man aan, die
snel is opgestaan uit zijn leunstoel.
„Bent u al op, oom Jacob
Jacob de la Gardie liegt niet graag. „Ik ben aan
dek gebleven," zegt hij rustig, ,,'t Was zoo'n mooie
zachte nacht, en.
Ebba vangt een vluchtigen blik op, een blik, die
onwillekeurig naar de deur met den kapotten grendel
was gedwaald. Als een golf van warmte vloeit de
meer. De besten zijn ginder in 't Russenland blijven
liggen, en de anderen zijn den oorlog zat, ze zijn slap,
öp. En de officieren nog erger Dat eindelooze beleg,
dat luieren hier voor Reval maakt ze rebelsch. En
dan die berichten uit Zweden er bij U had wijzer
gedaan, als u die juffer maar thuis had gelaten, die
op 't oogenblik bij mijn vrouw in de tent zit te
bikken
De la Gardie haalt de schouders op. „De koning
wil 't zoo. Hij zal zelf ook wel gauw komen."
„Kan geen kwaad," bromt de oude overste. „Maar
Zijne Majesteit had heusch zijn liefje niet vooruit
hoeven te sturen."
„Overste QuistEen beetje meer respect voor
juffrouw Brahe alstublieft."
„BestDe oude kijkt ontstemd. „Respect is 'r
gegund, 't Schijnt een verstandige meid te zijn. Maar
ik wil toch zeggen, wat 't heele kamp gesnaterd en
gekletst heeft, sinds u aan bent gekomen. Vrouwen
moeten er zijn in 't kamp. Maar asjeblieft alleen ge
trouwde, die kousen kunnen breien en eten koken.
Voor minnekoozerijtjes moet je niet in 'n Zweedsch
legerkamp komen
Tinnen bekers en veldflesschen gaan rond in den
vroolijken kring voor de officiers-tent van 't „blauwe
regiment". Over de lage houten tafel rollen de dob-
belsteenen. Kurassen en kolders liggen als oude
rommel in een hoek op'een hoop.
„Drinken, ErikRitmeester Peyron van de
Ingermanlandsche dragonders reikt Erik een ver-
schen, tot den rand gevulden beker. „Beter hebben
we niet in dit lamlendige kamp."
„Fijne lui heb je voor ons meegebracht, Liljefors,"
lacht kapitein Lagergreen. „Zijne hoogheid de maar
schalk in eigen persoon
„Die zal de muren daarginds ook niet omboksen,"
knort een kolonel met een koperrood gezicht. „De la
Gardie heeft te lang hoflucht geroken."
„Hij heeft in ieder geval een pracht van een
kanten kraag," lacht de kapitein. „En dan de dame,
Ebba BraheAlle donders, Liljefors jij bent
zeker koek en ei met onze toekomstige koningin
„Neem 'm zijn kroes afschreeuwt Gustaaf
Wrangel, kapitein van het blauwe regiment, en hij
slaat met de vuist op tafel. „Hij bespot den koning!"
„Wie bespot er den koning Wie heeft 't nou
over den koning De ietwat aangeschoten Lager
green strekt zijn beenen uit, om zich meer houding
te geven. „Ik zeg alleen, dat die juffrouw Brahe.
„Zwijg
Een seconde staan de twee officieren, ieder met de
hand aan den degen, tegenover elkaar. De kameraden
komen snel tusschenbeiden, lachend en scheldend
scheiden zij de twee kemphanen van elkaar. Kapitein
Lagergreen laat het gevest van zijn degen los en
keert zich schouderophalend om.
„Zooals je wilt, heeren. Voor mijn part is 't niet
de bruid van den koning, maar 't liefje van Jacob
de la Gardie. Mij ook goed."
„U hoort 't."
De oude kolonel Quist staat in de schaduw van
den ingang der tent, werpt een snellen blik op De la
Gardie en haalt zijn schouders op. „Zulke praatjes
hebben de heeren officieren zich hier aangewend,
God beter' 't. Ze hebben nergens respect meer voor
dan voor hun eigen lef."
De la Gardie perst de lippen op elkaar. „Hoog tijd
om den aanval te blazen, overste."
„Den aanval De kolonel trekt een lang gezicht.
„Mag een oude man u een raad geven, maarschalk i"
„Dat mag u altijd, Quist."
„Dan zal ik u precies zeggen, hoe 't afloopt. De
aanval wordt afgeslagen, of ik wil voortaan met
ouwen ezel aangesproken worden."
De la Gardie lacht dreigend. „Ik kèn Reval,
vriend ik weet precies, waar de zwakke plekken
zitten."
„Dat is zoo, u kent de vesting," erkent Quist
geduldig. „U bent de man, om Reval te veroveren.
Maar dan zou u 't alleen moeten doen. Want 't
leger. Hoe 't praatje in de wereld is gekomen,
mag de duvel weten, maar 't is er. Vraag maar aan
die hderen daar. Van den kolonel af tot den jongsten
kornet toe zweren ze bij hoog en laag, dat Reval on
neembaar is. Met zulke troepen begin je. geen aanval."
Vrouwenstemmen.... snel kijkt Jacob de la
Gardie om. Uit de tent van den overste komt Ebba
Brahe, gearmd met mevrouw Amelie Quist. Zij kijkt
rond en glimlacht tegen Jacob de la Gardie.
„Hier ben ik, De la Gardie. U zou me 't kamp laten
zien en me aan de officieren voorstellen
Juist komt er een knallend, daverend lach-salvo
van den kant der officiers-tent aandrijven. Jacob
de la Gardie schrikt even. Moet hij Ebba daarheen
brengen, naar die bende uitgelaten drinkers, wier
ruwe, onkiesche aardigheden hij daareven zelf heeft
aangehoord Haar tot mikpunt maken van onbehou
wen grappen, voor hij zelf bij die heeren geweest is.
en hen door zijn aanwezigheid wat tot rede heeft
gebracht
„U wou toch eerst uitrusten, juffrouw Ebba t"
probeert hij aarzelend, met een blik naar de tent.
Maar Ebba Brahe lacht.
„Ik ben niet moe meer. Ik vind 't hier allemaal
zoo nieuw en zoo groot. Het kamp.
„Ik kan u 't kamp niet laten zien op 't oogenblik
dienst, ziet u. Maar als u.
De zoekende blik van Jacob de la Gardie hecht
zich aan een jongen kapitein, die aan 't begin van
het pad tusschen de tenten staat en als in een
betoovering toeziet. Met een wenk roept de maar
schalk hem nader.
„Bent u niet Bengt van Rosen
„Kapitein Bengt van Rosen, regiment Warme-
land."
Wijdbeens staat de jonge officier, den hoed
groetend zijwaarts gestrekt. De la Gardie beziel
hem met stille tevredenheid.
„U hebt indertijd voor Kexholm dapper gevochten,
herinner ik me. U was toen nog kornet."
„Tot uw dienst, hoogheid."
„Hebt. u dienst
„Zooeven door 't voorposten-piket afgelost, uwe
hoogheid."
„Doet u me dan een pleizier" De la Gardie's
Een fractie bronzen buste van koning Oustaaj Adolf
varn Zweden.