DE JEUGDLIEFDE VAN EEN KONING
door CAxel Rudolph
30
EBBA BRAHE
Er wordt met hoonende blikken naar
zijn kanten kraag gekeken en zijn
keurige, fonkelnieuwe sjerp. Hier en
daar komt er zelfs, ondanks zijn aanwezig
heid, een bijtend spotwoord, een ruwe grap los,
die met een geheimzinnig, instemmend lachje naar
links en rechts wordt doorgezegd. Er is geen
twijfel aan de geest onder de officieren heeft sterk
geleden onder dat leven van langdurig nietsdoen in
het legerkamp.
De jongere officieren, die bij de verschijning van
De la Gardie verstomd waren, trekken zich weldra
niets meer aan van den veldheer, die met overste
(juist en nóg een paar oudere officieren kwesties van
krijgsbeleid zit te bespreken. De bekers doen weer
ijverig de ronde en de stemmen worden luider,
levendiger.
„Erik Liljefors voelt zich ook al te deftig voor
ons," spot kapitein Lagergreen, ongegeneerd hardop.
„Hij drinkt als een luierkind en hij dobbelt als een
kleermaker. Weet je hoe dat komt Die fijne handjes
zijn alleen nog maar aan teere hofdametjes gewend.
Knipmessen en met z'n oogen draaien, dat kan hij
Naar den satan met alle gelikte hofnarren
Erik Liljefors zwijgt en glimlacht droefgeestig.
Lagergreen heeft gelijk. Vroeger was hij in den
kring van zijn kameraden een vroolijke klant, nu
zit hij als een steenen beeld. Maar 't is geen hoofsclie
verwijfdheid, die hem zoo stil maakt, zooals Lager
green meent. Het is ook niet de gedachte aan degra
datie en arrestatie, die weldra komen moeten. Het
is iets heel anders, dat Erik Liljefors zoo somber en
zwijgzaam houdt, sinds hij in het kamp is.
Hij zit stil naar de roode, vroolijke gezichten van
die drinkebroers te kijken. Ruwe klanten, vaak een
beetje tè ruw en een beetje dronken. Maar toch
Zweedsclie officieren, edelen, trouwe een eerlijke
soldaten, die kranig gevochten hebben voor koning
en vaderland, voor Kexholm en Kalmar, Novgorod
en Pleskau. die morgen wéér kranig zullen vech
ten, als trompetstooten ten aanval schetteren.
En hij
„Eerlooze" heeft die man daar gezegd, die hier in 't
kamp macht heeft over leven en dood. „Eerlooze"
klinkt er in Erik Liljefors een klagende echo. En
dan 't recht niet te hebben, op te springen en dien
man met den degen rekenschap te vragen.
Wat fluistert er daar van binnen Er is toch niets
gebeurd. Je hebt het schandelijke plan niet uitge
voerd. Erik Liljefors glimlacht bitter. Wat maakt
den schurkenstreek, de daad of de wil Ellendige,
laffe haarkloverij. Al, wat er in de borst van Erik
Liljefors nog leeft aan eerlijkheid en aangeboren
gevoel van adelseer, dringt naar boven en komt
voor zijn oogen staan als een verminkte en kijkt hem
bang aan. Je bent een eerlooze geworden, Erik Lilje
fors. Je vader, baron Halfdan Liljefors, zou zich in
zijn gebeeldhouwde steenen kist omkeeren van ver
driet en toorn, je moeder zou je niet meer willen
kennen, en hier die mannenals ze te weten
kwamen, wat je van plan wasze zouden er niet
naar vragen, of je laffe opzet door een gelukkig
toeval verijdeld werd. Ze zouden opstaan en je in je
gezicht slaan, Erik Liljefors.
Foei duivelEen Zweedsch edelman
Ginds in 't kamp zingen de Warmelandsche
dragonders.
„Warmeland, gij schoone
Vaderlandsche liederen. Fin krijgsliederen, Erik
Liljefors. Zij mogen die liederen zingen over strijd
en zegepraal, soldatendood en liefde. Trouwe,
eerlijke soldatenharten onder grove kielen en kolders.
Met treurig heimwee zit Erik Liljefors te luisteren.
Dat zijn z'n kameraden van het Warmelandsche
regiment, met wie hij vroeger op veldtocht uitgetrok
ken, over 't paradeplein gereden is. Indertijd, toen
hij nog met eere soldaat was, toen hij Maegrita
Zanteres nog niet kende.
Nog éénmaal.... nog éénmaal in dien kring kunnen
zitten, mee mogen zingen met een zuiver geweten,
KORTE INHOUD VAN HETGEEN VOORAFGING
T'oor het oude adellijke slot der Brakes houdt de
koets stil ran Jacob de.la. Oordie, die om de hond
komt vragen van Ebba, Brake, die bij haar oom in
woont. Doch deze laatste brengt hem in den slottuin
en toont hem een intiem tafereeltje den jeugdigen
Ziveedschen koning Gustaaf Adolf minnekoozend met
de uitverkorene zijns harten, Ebba Brahe. Koningin
Christina van Zweden, zijn moeder, en kanselier
Oxenstierna zijn op de hoogte van de verliefdheid van
den jeugdigen vorst. Aan baron Erik Liljefors en
Maegrita Zanteres, een hofdame, wordt door koningin
Christinaverzocht, haar te helpen om koning Gustaaf s
ontmoetingen met Ebba Brahe te verijdelen. Jacob
de la Gardie wordt door kanselier Oxenstierna naar
Rusland gezonden als opperbevelhebber. Liljefors en
Maegrita Zanteres spannen samen tegen Ebba Brahe.
Op een avond verschijnt een. onbekende aan de kasteel
poort van slot Brahe en brengt een boodschap van
„lieer Gustaaf" zooals hij zegt. Ebba Brahe wordt
ontvoerd. Doch op 't allerlaatste moment verschijnt
Gustaaf Adolf en jaagt de ontvoerders op de vlucht.
Een eskadron dragonders wordt door kanselier Oxen
stierna belast, den koning op slot Brahe aj te halen.
Luitenant Liljefors moet aan Maegrita Zanteres de
mislukking van de ontvoering bekennen. Als Jacob
de la Gardie naar Reval vertrekt, wordt hem op zijn
schip Ebba Brahe, naar hem door Erik Liljefors
wordt meegedeeld, op last van koning Gustaaf zelf,
toevertrouwd. Ook Ebba Brahe zelf meent, dat alles
op last van haar beminde plaats vindt. Intussehen
probeert een gezantschap uit Brandenburg een huwe
lijksverbintenis tot stand te brengen tusschen Zwedens
koning en de Brandenburgsche prinses Eleonora.
Tijdens de receptie der gezanten wordt kanselier
Oxenstierna onwel en neemt. Gustaaf Adolf zelf de
leiding van het onderhoud. Men tracht het Gustaaf
Adolf voor te stellen, alsof Ebba Brahe vrijwillig
met Jacob de la Gardie vertrok. De koning is diep
ontgoocheld door hetgeen hij verraad noemt aan zijn
oprechte liefde. Maegrita Zanteres begint den koning
het hof te maken, doch deze verstoot haar, achter
dochtig geworden door de vermeende ontrouw van
Ebba Brahe, en wil naar Brandenburg vertrekken.
Erik Liljefors wil. Jacob de la Gardie ertoe overhalen
Ebba Brahe desnoods met geweld te veroveren. Dan
zal Erik Liljefors zelf trachten Ebba Brahe in op
spraak te brengen. Doch Jacob de la Gardie dwars
boomt de snoode plannen van den verrader en stelt
zich voor Ebba Brahe op de bres. De la Gardie be
trapt Liljefors bij de deur van Ebba Brake's kajuit,
waarvan de grendel moedwillig schijnt te zijn kapot
gemaakt. Dan offert hij zich op, en houdt zelf de
wacht voor het slaapvertrek. Intussehen bereikt men
Reval waar het Zweedsche leger zijn tenten heeft op
geslagen. De overste Hjalmar Quist waarschuwt echter
de la Gardie, dat de Zeedsche soldaten morren en
ontevreden zijn. De komst van Ebba Brahe, die voor
de toekomstige bruid van Gustaaf Adolf wordt aan
gezien, wekt misnoegen.
vriend onder vrienden Sinds hij hier in 't kamp is,
ziet hij de gestalte van Maegrita Zanteres zoo flauw,
zoo onverschillig voor zich. Er leven oude, mooie
soldatenherinneringen op, en spijt, bittere spijt.
Over acht, over veertien dagen wéét de maarschalk,
dat Erik Liljefors niet met een hevel des konings,
maar met een leugen aan boord van de Aeran is
gekomen. Hij zal hem den degen afnemen en hem
naar Stockholm terugsturen. De kameraden. die
zullen er zich niet veel van aantrekken.
„De knappe Erik heeft zeker den koning z'n
liefje afgevrijd," zal ritmeester Pevron lachen, en..
„Dat krijg je ervan als je de vrouwen 't hof
maakt," zou de ruwe overste brommen.
Maar als ze wistendat Erik Liljefors met een
zwartgemaakt gezicht op struikrooversmanier een
meisje had overvallen, endat lage plan
„De satan haal je, Liljefors," schalt de stem van
kapitein Lagergreen vlak aan zijn oor. „Ik wil al
een half uur met je klinken, en je hapt niet Wou
je me beleedigen, halve zijen VIJFDE
salonwurm
Erik Liljefors grijpt zijn VERVOLG
beker en drinkt.
De wijn smaakt bitter als gal en azijn.
„Aflossing en wachtwoord
„Wasa en Novgorod
De eenzame post op het heuveltje schoudert de
hellebaarden en verwijdert zich. Voorzichtig helpen
Bengt van Rosens handen Ebba Brahe uit het zadel
neerglijden.
Diep ademhalend kijkt Ebba rond. Achter haar
ligt als een bonte kermisstad het kamp met zijn
tenten en vaantjes. Vóór haar echter ligt het land
braak en leeg, met hier en daar moerassen en struik
gewas, tot ginds in de verte, waar in het zonlicht de
muren en torens der stad blinken Reval.
Een paar Zweedsche ruiter-patrouilles trekken dat
terrein door. met de pistolen in de vuist. Achter een
heuvelrug stijgt dunne, blauwe rook op. Daar legert
een piket. Een zwerm kraaien fladdert krassend op.
„Dus dat is RevalEbba's blik hecht zich aan
de verre stad, als wil hij die nader trekken. „De
vesting, waarboven straks de Zweedsche vlag zal
wapperen. Zoo nabij en toch nog niet genomen
„Dat planten van de zegevaan heeft nog wel even
den tijd." Bengt van Rosen kijkt ernstig peinzend
naar de stadsmuren. Ebba rukt het hoofd iets naar
achteren.
„Ik zou zeggen, dat Jacob de la Gardie.
„De maarschalk is een groot veldheer en een dap
per soldaat," zegt de jonge kapitein kalm. „Maar.
ziet u daarginds die brug Daar, rechts van die
wilgen. Dat is de eenige weg over het- moeras. We
hebben er al elf maal een stormaanval geprobeerd.
De vijand heeft die totaal onder schot, 't Is hier
vandaan niet te zien, maar aan den anderen kant
van de brug, achter dien heuvelkam, heeft de vij
and zijn geschut opgesteld. Zwaar geschut. Bij een
aanval hoeft hij 't maar even den heuvel op te rol
len, en hij kan een hagel van projectielen op de brug
laten neerkomen, die alles vernietigen, wat er zich
op waagt.. Elf aanvallen Ik ben hard bang, dat de
twaalfde ook niet zal baten."
Daar valt in 't open veld een pistoolschot. Ebba
rekt nieuwsgierig den hals, om te zien. De dragon
ders daarbuiten hebben hun paarden de sporen
gegeven en galoppeeren naar een boschje. Een
zwerm kraaien vliegt met heesch gekrijsch op.
,,U beneemt me 't uitzicht, kapitein Van Rosen!"
De jonge officier, die bij iiet schot vlak voor Ebba
is gaan staan, verandert niet van houding. Hij kijkt
slechts bedaard om.
„Een paar dagen geleden is hier een van mijn man
nen door een verdwaalden kogel gedood, juffrouw."
Ebba kijkt met een hartelijken blik in het ruwe
gezicht van den kapitein.
„En nu beschermt u me met uw eigen leven,
Bengt van Rosen t"
„Mijn plicht, juffrouw. Ik ben hier aansprakelijk
voor u."
„En dien plicht.... vervult u graag?"
„Ja, heel graag."
De stem van Bengt van Rosen klinkt rustig.
Hij weet niet, dat er op dat moment een straal uit
zijn oogen breekt, een jubelende bekentenis, on
weerhoudbaar opstijgend uit zijn diepste innerlijk.
Ebba Brahe echter ziet dien straal en zij leest
er alles in, wat Bengt van Rosen verzwijgtbe
wondering, toewijding, reine, heilige liefde.
„We zullen teruggaan, Bengt van Rosen," zegt
zij verlegen. Aanstonds is hij bij de paarden, en hij
helpt haar ridderlijk hij 't opstijgen. Zijn handen
beven niet, houden haar voet geen seconde langer
en geen grein steviger vast dan noodig is, en toch
heeft Ebba een gevoel, als tilden die handen haar
omhoog op den rug van het paard.
Zwijgend rijden zij door de tentengangen terug.
Als een huivering gaat er een zeker angstig geluk