De kaken dee apinnen hebben den vorm van een knijptang (zestig maal vergroot reau Inensch, over wiens gewoonten en werkmethoden toch r pa- «eigenlijk al te weinig hekend is. gen. Het oude gezegde nochtans, dat nood vindingrijk haar pnaakt, is even waar voor de mensclien als voor de dieren, ■li de Een goed voorbeeld hiervan vormt de bijzonder lange i ge- pnuit van de hommel. In het begin van haar bestaan die iop aarde was de hommel een hongerig schepsel, dat door zou "veel eten spoedig een zwaar lichaam kreeg. De bij brengt j liet den meesten honig dien ze verzamelt naar den korf om deze ze daar te bewaren. Maar de hommel niet die eet alles :enis onmiddellijk op, waar zij 't gevonden heeft. Maar daar- likte pan wordt zij zoo rond en dik, dat zij niet meer in de ;eek. honigbloemen kan doordringen. Daar vond de schran- ipin. «lere hommel, naar de legende vertelt, ^evenwel een niddeltje op. Zij liet haar snuitje zóó lang worden, dat lij er overal mee door kon dringen, en ten einde door le aanraking met het stuifmeel den honiggeur niet te lederven, liet zij er haartjes op groeien in den vorm ran een borsteltje. Dat horsteltje lijkt precies op de lekende zg. tuit-ragertjes uit onze keukens. Niet mrdig f Ook de spin beschikt over een practisch apparaat, ooals men op de sterk vergroote foto kan zien. Haar taken hebben den vorm van een smidstang en zijn ebaseerd op hetzelfde principe, het vasthouden van iet voorwerp, dat er tusschen wordt geklemd. Zoo mogelijk nog gecompliceerder van structuur zijn le kaken van de mier. Ze gelijken nauwkeurig op de lankscliroef, die er naast is afgebeeld. Het midden van le mierenkaak is als een schroef, terwijl de zijkanten getand zijn zooals de ge groefde oppervlakte van '11 hank- of handsehroef. Juist onder die getande randen heeft de mier een stel spie ren, dat haar in staat stelt, haar prooi even stevig vast te houden als de machine bankwerker met de schroef zijn te bewerken onder deden doet. Nog tal van andere ver gelijkingen dringen zich op. Zoo de gecompliceerde en op een tandrad gelijkende machinerie van de vlinder larve, waardoor deze zich heenvreet door den cocon. Vergelijkt u verder maar eens de pootjes van een mol, die werken als scha ren, met de haarsnijma- chine van den kapper; de pootjes van de hij, met hun scherpe weerhaken, met den ernaast afgebeelden bootshaak, en, om nog een laatste voorbeeld te noemen, den poot van de kruisspin, waarin twee kammen aanwezig zijn, om de gesponnen draden glad te strijken, met een gewonen haarkam. Doch we eindigen, want er zijn natuurlijk nog zoo oneindig veel meer treffende overeenkomsten aan te De pop van een vlinder ijs voorzien van een soort tandwieldat zich met zijn scherpe kanten door den cocon werkt en door de schors, waaronder deze zich op zijn beurt bevindt. wijzen. Overeenkomsten, die tenslotte, óók in de kleine wereld der insecten, telkens weer wijzen op de doeltref fendheid, waarmee alles in de natuur door zijn Schepper is voorzien zoowel van verdedigings- als van aanvals middelen tot bereiking van het doel, waarvoor het werd geschapen, en die ons bij iederen stap vervullen zoowel met verbazing als met bewondering en eerbied. De poot tan de kruisspin met de duidelijk zichtbare kammen, waarmee de spindraad wordt gtad gestreken (vierhonderdvijftig maat vergroot). De snuit van een hommel (honderd maal vergrootj vertoont groote overeen komst met het bekende tuit-ragertje uit onze keukens. heejtmijpkaken, te vergelijken met een bankschroef.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 21