De ingamg van het Iiijksmusewm van Natuurlijke Historie te Leiden wordt geflankeerd door vier olifanten-skeletten twee aan iedere zijde. Op den achtergrond nog de halve kaak van 'n Oroenlandschen walvisch. Het opnieuw monteeren eau vogelskeletten, H.l. een kraanvogel en links een schoenhek-reiger. De maanvisch, indertijd op Ameland, aan de Neder - landsche kust aangespoeld. werd opgevolgd door prof. dr. H. Schlegel. In 1884 kwam dr. F. A. Jentink aan het bestuur, naar wiens aanwijzingen vooral het tegenwoordige museum in zijn brandvrijen vorm (ijzer-constructie) werd ge bouwd. In 1915 volgde prof. dr. E. D. v. Oort dr. Jentink op en thans staat prof. dr. H. Boschma aan het hoofd dezer wetenschappelijke instelling. In de eerste plaats is het doel van het museum, zich te specialiseeren in dieren uit Nederland en uit den aard ook uit onze overzeesche gewesten en deze collecties zoo uitgebreid mogelijk te maken. Doch ook verder tracht men de verzameling voortdurend uit te breiden door het aankoopen van dieren uit alle deelen der wereld, om deze dan te praepareeren in de laboratoria van het instituut. Het Leidsche museum is, zooals we reeds zeiden, beroemd om zijn vogelverzameling. Men treft er een aantal zeer belangrijke unica uit de vogelwereld aan én tevens ook vogels, die in recente tijden zijn uitgestorven. De verzameling walvisch-skeletten, die het museum bezit, is zeer groot en van de door zijn zeldzaamheid zoo kostbare „Kogia", 'n dwergpotvisch, waarvan in Europa nog maar twee exemplaren werden aangetroffen, vindt men eveneens een exemplaar in dit museum. Verder bevinden zich hier twee schedelresten van „Eschrichtius", 'n walvischachtig dier, dat. behalve in Nederland, in Europa alléén in Engeland en Zweden bekend was. 'Deze walvisch is thans in Europa uitgestorven men vindt hem nog slechts aan de kusten van den Stillen Oceaan. m. A. B. De groote Ajrikaansche olifant, in 1835, dus pl. min. honderd jaar gele den in het museum op gezet; daarvoor 'n jong olifantje en 't geraamte van 'n baby -olifant .Ook deze reuzen bevinden zich in een brandvrije kast. buffel, die vroeger in het wild in Europa leefde, aan. Behalve deze zoogdieren, zijn er legio van visschenskeletten in het museum tegenwoordig, terwijl de vogelcollectie terecht wereldberoemd is. De aard van dit gebouw brengt het helaas niet mede, dat de dieren, behalve dan de skeletten en het kleine tentoonstellingszaaltje waarin exemplaren der binnenlandsche fauna worden geëxposeerd, voor het publiek ter bezichtiging kunnen worden gesteld. De verzameling opgezette dieren, meer als studie materiaal voor wetenschappelijk onderzoek bedoeld, is geheel in ijzeren kasten geborgen, om vernietiging van deze onschatbare en veelal onvervangbare col lectie in geval van brand te voorkomen. tiet Museum van Natuurlijke Historie is een iustel- ling van wetenschappeiijken aard, voor de studie der systematische dierkunde. Tot 1913 bevond dit museum zich op 't Rapenburg. Toen was het niet alléén een instelling voor wetenschappelijk onderzoek, maar het had nog bovendien een tentoon- stellings-gedeelte, dat voor het publiek toeganke lijk was en zeer ijverig werd bezocht. Intusschen was men met den bouw van het nieuwe museum be gonnen en kwamen de eerste gedeelten reeds in 1912 gereed. Bij het uitbreken van den wereldoorlog in 1914 kon aan het bestaande plan om bij de andere gebouwen nog een gebouw voor tentoonstellingsdoel einden op te richten, geen uitvoering gege ven worden. Toch bestaat het voornemen om althans in de naaste toekomst een uitbreiding aan het museum te geven, waardoor een gedeelte van de omvangrijke verzameling weder voor het publiek te bezichtigen zal zijn. Het eerst stond aan het hoofd van het in 1820 gestichte museum dr. J. C. Tem- minck, die in 1858 aanwezig is, werd gecatalogiseerd, er een lijvig boek deel mede gevuld zou kunnen worden. En zoo ontstond er vanaf de oprichting dezer in stelling in 1820 een verzameling omtrent welker omvang de outsider zich nauwelijks een flauw denkbeeld v^frmen kan. Van de kleinste tot. de grootste dieren vindt men hier een of meer exemplaren. En het, zijn niet alleen de olifant, de giraffe, de rhinoceros, leeuw, tijger e.d.. die men hier aantreft, doch deze dieren zijn nog vaak in meerdere soorten en uit verschillende wereld- doelen aanwezig. Ook van dieren, die in recente tijden zijn uitge storven, kan men hier eveneens nog sommige exemplaren vinden. Zoo treft men hier den nog slechts sporadisch voorkomenden wisent-buffel, den

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 3