w c^iriEi EBBA BRAHE Chlorodont 7 nieuwe, goede gaven van DROSTE 26 O MARÉCHAUSSÉE MILITAIRE POLITIE KOMMIES BIJ DE DOUANE Regelmatig wordt een groot aantal van onze Cursisten bij deze corpsen geplaatst. Wij leiden sinds jaren jon- gelui, die alleen de lagere school ebben doorlopen, met succes op. Vraag inlichtingen; het verplicht U tot niets. Vermeld Uw geboortedatum. In ons antwoord delen wij U na men en adressen mede van onlangs geslaagde en geplaatste Cursisten. AO Q A INSTITUUT VOOR O O \J BRIEFONDERWIJS ERNST CASIMIRLAAN 26 - ARNHEM Dir. J. VAN DER BIJ - HOOFDONDERWIJZER Vervolg van pag. 23 ,4389 Zeven nieuwe Droste-bonbons wachten op Uw oordeel 1RoxaneVloeibare cacaoroom met likeursmaak. 2. Roulette: Zachte caramel met roompate. 3. Feuille d'Automne Room- caramel met pittigen smaak. 4. Rondo: Zachte room-amandel- pate, in gehakte, gebrande nougat. 5. Bonbon MauresqueRoom- Alle zeven bonbons zijn een nieuwe, heer lijke schepping van Droste. Wees eens goed en tracteer er op Droste is altijd welkom caramel met laagje amandel chocolade en stukjes gebrande nougat. 6. GalvanoOranjeschillen met gebrande nougat, in bittere amandel-chocolade gevat. 7. Amandes Impériales: Melk chocolade met likeursmaak, waarop twee gebrande aman delen. Spaart plaatjes i onze albums! ALTI1 D WELKOM! Mooie witte tanden MOOIC W „mpaftie Jijo een ,eiH°°5 ,ezond en blin- ^"^Kbebbenenhou^.^uiV kend he ds Chlorodont, Groote relni- d« beproelde Wostber. gingArncht, zon pepermunten», glazuur te jui<er Irtech ,«n nu venw mooie Will Je bent een dwaas, Schovelius zegt in zijn werkkamer Oxenstierna onte vreden tegen zijn secretaris, die in ge bogen houding voor hem staat. „Je bent in mijn werk een goede vriend en een goede hulp geweest je moest je te boog achten voor een vrouw, die. enfin, laten we daarover zwijgenBreng die juffrouw naar de grens en kom dan terug 1" „Ik kom niet terug, uwe hoogheid Schovelius' stem klinkt zoo stellig, dat de kanselier verwonderd opkijkt. „Zij beeft nu geen anderen vriend meer dan mij. Eischt u niet van me, dat ik mezelf ontrouw word." Lang nog, nadat Schovelius heen is gegaan, zit Oxenstierna erover na te denken, of 't toch maar niet beter zou zijn geweest, Maegrita Zanteres als ven noodzakelijk kwaad aan 't hof te houden. Misschien had hij omwille van Schovelius nog eenigszins genade voor recht kunnen laten gelden. Schovelius echter zit naast Maegrita Zanteres in den reiswagen, die de poorten van Stockholm uitrijdt. Hij spreekt geen woord en zij ook niet. Maar zij stuurt hem niet weg. Het doet haar toch nog goed, hem bij zich te hebben, dien armzaligen mismaakten dwaas. Want hij is het eenige, dat Maegrita Zanteres heeft overgehouden van al haar glorie de laatste vriend. De jonge koning lioeft niet meer heimelijk de poorten van Stockholm uit te rijden, om de vriendin zijner jeugd te zien. Ebba Brahe hoeft haar gang naar de werkkamer des konings niet schuw te verbergen voor de oogen der hove lingen. Kanselier Oxenstierna heeft haar zelf door de zalen geleid. En toch heeft dit uur een moeilijk, treurig weerzien voor haar in. Wel maakt Gustaaf Adolf, als Ebba binnentreedt, een onwillekeurige be weging, alsof hij op baar toe wil snellen en haar in zijn armen sluiten. Maar halverwege stokt zijn voet, en zijn opgeheven armen zinken neer. Uit is de jonge droom, voorbij de zalige waan. Bloesemgeur en zonneschijn bedwelmen niet meer. Twee volwassen mensehen staan tegenover elkaar en kijken elkaar weemoedig aan, met een begrijpend lachje. „Uwe Majesteit. „Zoo niet, Ebba." Gustaaf Adolf maakt een afwerende handbeweging en wijst naar een leunstoel. „De koning en de hofdame Brahe hebben elkaar op 'toogenblik niets te zeggen. Maar.... Ebba en Gösta des te meer. Er is veel gebeurd, sinds we elkaar den laatsten keer zagen." Ebba Brahe knikt. „Ja, Gösta en ik dank je, dat je niet als koning, maar als vriend wilt spreken. Wat ik gedaan heb voor Reval, en daarna bier...." De streng geworden trekken van Gustaaf Adolf klaren op tot den zon- nigen, jongen lach van vroeger. „Ik kan je toch niet kwalijk nemen, dat je Reval voor me ingenomen hebt, Ebba 1 Of dat je bij mijn afwezigheid op mijn slot paste Oxenstierna en De la Gardie hebben me op de hoogte gebracht, 't Lijkt wel een sprookje, wat ze me over je verteld hebben. Zooals je hier nu zit, ken ik je, Ebba lederen trek van je lieve gezichtDe Ebba Brahe, die de maarschalk en de kanselier me afgeschilderd hebben, is een vreemde voor me, al is ze ook nog zoo dapper en prijzenswaardig opgetreden." „Geen mensch weet, wat er in zijn hart schuilt, Gösta. We meenen te weten, hoe we handelen zullen, als we in deze of gene omstandigheden raken. En als 't oogenblik komt, merken we met een zekeren schrik, dat we heel anders handelen dan we gedacht hadden." Het jonge lachje is van Gustaaf Adolf's gezicht geweken. Er staat na denkende ernst op zijn hoog voorhoofd. „Dat kan wel waar zijn, Ebba. Dus laat al dat vreemde rusten en laten we met elkaar praten, zooals we elkaar kennen. Ik ben erg bezorgd over je toe komst. En over de mijne ook. We hebben 't recht niet meer, ons te wiegen in een droom, die niets zien en niet nadenken wil, Ebba. We moeten een besluit nemen. Wat zullen we doen V' Nu is het Ebba, die even glimlacht, een weemoedig, berustend lachje. „Ach, Gösta, je hebt je besluit al lang ge nomen. Spreek het maar gerust uit. Ik kan 't hebben. Of nee.zeg me eerst één ding is zij die Brandenburgsebe prinses erg mooi Heel zacht en bedeesd stelt zij die vraag. Angstig zien haar oogen in die des konings. Gustaaf Adolf glimlacht niet. „Ze is niet zoo mooi als jij, Ebba," zegt hij ernstig, „maar prinses Maria Eleonora is een goede, beminnelijke vrouw.", „Dat doet me genoegen voor jou, Gösta. Dan zal je gemalin geen last voor je zijn." Geen lastTerwijl ze mij mijn geluk ontneemt Ja, maar.ja, dat is. „Ik heb je mijn woord gegeven, dat ik jou en geen ander tot vrouw zou nemen, Ebba," zegt Gustaaf Adolf fronsend. „Denk je, dat ik 't niet houden zal Denk je zoo min over me V' Ebba ziet den strijd in bet gezicht van den jongen koning, en er stroomt een oneindig medelijden door haar heen. Een oogenblikkelijke ingeving volgend, staat zij op en gaat naar hem toe. Zacht en moederlijk strijkt haar hand over het tobberige voorhoofd. „Ja, je hebt wel eens zooiets gezegd, Gösta. In een uur, dat buiten dit leven stond. Wil je daar nu aan terugdenken, nu er andere, ernstiger stemmen spre ken Je bent koning van Zweden. Er kijkt een volk naar je. Er staan vijanden aan de grenzen. De Deensche koning loert op een gelegenheid, om Zuid- Zweden binnen te vallen. De Polen en de Russen wachten alleen met een nieuwen oorlog, tot je met Branden burg gebroken hebt. Aioeten we Zweed- sche akkers en dorpen door den oorlog laten platbranden, en moeten we de Russen terug laten nemen, wat het bloed van duizend dappere Zweedsche soldaten gekocht heeft f En denk je, dat we op den troon gelukkig zouden zijn met elkaar Nee, Gösta, dat zouden we nooit kunnen. Nacht en dag zou de zorg voor het land tus- schen ons in staan. Ik zou 't op je voorhoofd lezen, als je niet slapen kon door 't gevaar, dat het land bedreigde, en door den openlijken of heimelijken tegenstand, dien je in 't land zelf zou ondervinden. Misschien zou er een tijd komen, dat je Ebba Brahe in je hart vervvensohte. Dat mag niet gebeuren, Gösta. Ik geef je je woord terug." „Ik neem je offer niet aan, Ebba Als jij groot bent, zal ik je bewijzen, dat ik 't ook kan zijnWat ik eens gezegd heb, daar blijft het bij Ondanks alle vijanden en alle wijze vrienden word jij koningin van Zweden Maar de onstuimige glans vindt geen weerschijn in Ebba's oogen. Slechts een weemoedig lachje wordt er door opgeroepen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 26