MOOI NEDERLAND
DERDE HOOFDSTUK
31
deel van zijn gezicht, dat zij onder het verband kon
zien.
„June f Natuurlijk wil ik June graag spreken. Ik
dacht niet, dat ze komen kon dat ze weg kon
van haar studie."
Kuth trad nader, door mevrouw Bradley voort -
gedrongen, viel voor het bed op haar knieën, kuste
Jim, hield zijn hand vast, zei niets.
,,'t Is heerlijk dat je hier bent, June. Echt heerlijk.
Best de moeite waard, aangereden te worden, om je
stem te hooren. Zeg eens iets
„Jim," zei Ruth. „Jim." Toen hij haar terugkuste,
was 't haar vreemd geworden van binnen, zelfs zijn
stem wekte aandoeningen, die zij van zichzelf nauwe
lijks kende.
„Ze is zoo blij en zoo opgewonden, dat ze je ziet,
dat ze niets zeggen kan, Jim," sprak mevrouw
Bradley vlug.
„Gaat 't al beter, Jim t" Ruth herkende haar eigen
stem haast niet. Zij voelde, dat de Bradley's iets van
haar verwachtten, dat de patiënt haar wilde hooren
praten. Maar zij was overweldigd. Het gebabbel van
mevrouw Bradley vulde de gaping in het gesprek.
Zij praatten een paar minuten. Jim streelde Ruth's
hand, ging omhoog en kwam langs haar wangen, over
haar haar. ,,'t Is haast 'n half jaar geleden, dat ik je
gezien heb," zei Jim, even lachend bij het woord
„gezien", „en nu kan ik je alleen met mijn vinger
toppen zien, June. Je wordt knap, geloof ik."
„June is een erg knap meisje, Jim," zei Bradley
met een gladde, zijige stem. „Ze wordt met den dag
mooier, nu ze volwassen is."
„Als je achttien tenminste volwassen kunt noemen,"
zei Jim plagerig. Er kwamen kleine zweetdruppeltjes
op zijn voorhoofd.
„We maken je te moe," zei Ruth bezorgd, met zijn
hand in de hare. „We zullen heusch weg moeten."
„Kom je terug vanmiddag T"
„Als de zuster 't goed vindt," beloofde Ruth, de
verpleegster aankijkend, die juist weer binnenkwam,
en Ruth glimlachend aanzag. „We zullen zien. Ik
zal u vanmiddag laten weten, hoe laat u komen kunt
vanavond."
„Als ze niet komt, sta ik op en kleed ik me aan,"
dreigde Jim.
Mevrouw Bradley klopte hem op den schouder.
„Daar zullen we wel op passen. We komen je helpen,
om beter te worden, dus zullen we niet toelaten, dat
je onbezonnen dingen doet."
Een aandrift van het oogenblik volgend boog Ruth
zich over Jim heen en kuste zij hem nog eens. „Houd
je maar zoo kalm mogelijk, dan mag ik gauw weer
bij je komen
„Ik zal me niet verroeren,"
beloofde hij.
Toen zij buiten Jim's kamer
stonden(waren meneer en mevrouw
Bradley opgetogen over het wel
slagen van hun plan. Mevrouw
Bradley deed het woord. „Nu
zullen we maar naar onze kamers
gaan. Ik zal vragen, of ze jou
kamers naast mij geven," wendde
zij zich tot June. „Ga maar een
beetje uitrusten en knap je wat
op. Dan kunnen we lunchen."
In de mooie kamer, die haar
was toegewezen, maakte Rutli zich
gereed voor de lunch. I)e eerste
ontmoeting had zij glansrijk door
staan, dat wist zij. Maar zeker
van haar zaak was zij nog niet.
Maar het was al heel veel, dat
haar vrees door het gesprek met
den patiënt geluwd was. Zij voelde
zich heel prettig gestemd, toen me
vrouw Bradley aan de deur klopte.
„Binnen
Mevrouw Bradley had een mid
dagjapon aangetrokken, lang en
nogal bewerkt. Zij zag er uitste
kend uit, volkomen op haar gemak.
„Moet ik me verkleeden V' vroeg
Ruth. Het viel haar tegen. „Ik
dacht, dat deze japon wel gaan
zou. Ik vind 'm zoo mooi."
„Verkleed je maar," ried me
vrouw Bradley. „Vergeet niet, dat
je een schatrijk meisje bent. De
Langs den Hollandschen IJsel
bedienden verwachten natuurlijk, dat je je daar
naar gedraagt. Er kunnen zelfs wel gasten komen.
Ik heb zeker één middagjapon voor je gekocht.
Zoodra we kunnen, zullen we er bij koopen."
De lunch verliep zeer rustig.
Een huisknecht dekte een kleine tafel voor het
knusse haardvuur in mevrouw Bradley's zit
kamer.
Meneer Bradley kwam binnen. Hij had zich ge
schoren en verkleed, en bijna alle bezorgdheid was
weg uit zijn oogen.
„Je hebt je uitstekend gehouden," zei hij Ruth.
„Onthoud maar goed, dat je een liefhebbend zusje
bent, heel erg bezorgd voor je broer dat hij 't
prettig heeft en beter wordt."
Ook mevrouw Bradley had nog een goeden raad.
„Als je in de klem raakt, om 't maar eens heel ge
woon uit te drukken, kun je je er altijd uit redden
door tegen Jim te zeggen, dat hij te ziek is om te
praten en dat hij rusten moet."
„Ik geloof, dat we. nergens bang voor hoeven te
zijn, Clara, zeker de eerste dagen niet. Die verpleeg
ster lijkt me nogal een baasje. Zij past wel op, dat
Jim niet te veel van zijn krachten vergt."
Onder den maaltijd bestudeerde Ruth dat vreem
de, en in zekeren zin toch zoo interessante paar.
Zij had den indruk, dat zij beiden in hun hart blij
waren, dat de neef in werkelijkheid veel zieker
scheen, dan de inlichtingen van den chauffeur hadden
doen verwachten.
„Ik schijn een achterdochtig wezen te zijn," dacht
zij. „Ik heb die., positie aangenomen ik ben bij
die menschen in dienst en toch zit ik ze zoo
maar te verdenken. Ik moest me schamen. In ieder
geval is Jim Bradley precies zoo, als ze mij gezegd
hadden."
Dien middag gebeurde er niets bijzonders. Er
kwamen een paar menschen naar Jim's toestand
informeeren. Meneer en mevrouw Bradley ont
vingen ze. Ruth was er bij, en diegenen onder de
bezoekers, die June vroeger gekend hadden, schenen
de plaatsvervangster met volkomen gemoedsrust
te aanvaarden.
Met veel plezier ontdekte Ruth in de kamers,
die haar waren toegewezen blijkbaar de kamers
van June een paar portretten van het meisje,
dat zij voor moest stellen. Er waren een paar kieken
van de laatste jaren bij. Haar gelijkenis met het
meisje was opvallend, bijna griezelig, vond Ruth.
Hetzelfde krullige haar dezelfde rechte blik uit
groote oogen, dezelfde mond, nogal groot, maar
goed gevormd.
Ruth had het zonderlinge gevoel, dat zij, in die
paar uur onder dit dak, inderdaad de onbekende,
geheimzinnige June Bradley geworden was.
„Maar ik ben gelukkig toch Ruth Davton," dacht
zij. „Ik ben gelukkig June Bradley niet. Ik zou Jim
Bradley z'n zuster niet willen zijn, zelfs zijn stief
zuster niet. Ik zou zijn vriendin willen zijn
z'n meisje. Haar polsen joegen bij de gedachte,
Jim Bradley nabij en dierbaar te zijn.
Laat in den middag kwam de verpleegster op
Ruth's kamer. „Meneer Bradley vraagt, of u een
poosje bij hem wilt komen zitten. Hij voelt zich erg
goed vanmiddag. Zou 't kunnen
„Natuurlijk kan ik Nu meteen f"
„Zullen meneer Bradley en ik meegaan Zoo
klonk aan de deur de stem van mevrouw Bradley.
Het vermoeden schoot door Ruth heen, dat zij in
't oog gehouden werd, iedere minuut van den dag.
De zuster wond er geen doekjes om. „Vanmiddag
niet alstublieft. Meneer Bradley lijkt me veel beter,
maar we moeten hem niet te moe maken."
„Misschien is 't zelfs wijzer, dat juffrouw June
ook niet gaat," maakte mevrouw Bradley zich
bezorgd.
„Ik zal juffrouw June niet te lang laten blijven."
De verpleegster wendde zich af, om naar haar
patiënt te gaan. „Komt u gauw
„Ja, direct."
Toen de zuster weg was, keerde Ruth zich naar
mevrouw Bradley. Zij voelde 'n zekeren angst voor
hetgeen de oudere vrouw zeggen zou. Zij had reden
om te vreezen.
Er was iets heel openhartigs in de order van
Clara Bradley. „Ga. Maar pas op. Denk er om, door
geen woord of daad te laten merken, dat je June
Bradley niet bent 't Wordt heusch leelijk als je
ons teleurstelt."
En met die nauwelijks bedekte bedreiging achter
zich ging Ruth voor een kort bezoek naar de kamer
van haar zoogenaamden stiefbroer.
'Tuster Lee, de verpleegster, kwam Ruth bij de
deur van Jim's kamer tegemoet. „Als u me
soms noodig hebt, ben ik daar," wees zij, „tweede
deur rechts."
„Dank u. Als ik u noodig heb, zal ik roepen."
Jim lag stil, met 'n oplettende, afwachtende uit
drukking op het gelaat, zichtbaar ondanks het
hoofd verband, dat ook zijn oogen geheel bedekte.
„Kom hier," lachte hij, „dan zie ik je beter. Wat
heb je gedaan T"
„Gerust."