ER ZAT EEN MEISJE
LANGS DEN WEG
door Duncan QyVtinch
4
Toen Glen Parson na een vlotten start Ouad
Lahou verliet, riepen de muezzins van de
Groote Moskee juist liet middaguur uit. De
lucht boven de verblindend witte Marok-
kaansclie zandwoestijn scheen te trillen van de hitte
en na nauwelijks een paar kilometer te hebben
gereden, dampte de radiateur van zijn Cadillac
als een locomotief op vollen stoom.
Tijdens de middaguren was het de slechtste tijd
om te reizen, maar Glen had een tocht van .vier uren
voor den boeg. Eu de Pascha van Ouad Lahou, die
beweerd had een volle neef te zijn van Abd el Krim,
was wel zoo vriendelijk geweest hem te waarschuwen,
dat het ua het invallen van de duisternis voor een
Europeaan niet erg pluis was in de woestijn. Het
land was wat roerig, had hij in uitmuntend Fransch
gezegd, en er waren Kabylen (stammen) bezuiden
het Rif, die er van droomden de troebelen in Spanje
te benutten, om hun onafhankelijkheid te hernemen.
Neen, hij begreep wel, dat een Schotsch journalist
daar niets mee te maken had, maar voor het lagere
volk bestond er zoo goed als géén onderscheid tus-
schén een Spanjaard en een Engelschman. Zij waren
allebei Rouini 's (ongeloovigen) en meer hoefde hij
monsieur zeker niet te zeggen.
Glen was niet bang. Hij had er zijn zinnen op
gezet vanuit Tanger dwars door Marokko en Rio
de Oro naar Kaap Blanco te reizen een onder
neming, die nooit zonder gevaar was en zeker niet
in dezen tijd. Maar al was hij niet bang, evenmin
tartte hij het gevaar en dus was het zelfs niet bij
hem opgekomen, de waarschuwing van den Moor-
schen Pascha in den wind te slaan.
Er broedde stilte boven liet barre landschap en
een huiveringwekkende eenzaamheid. Urenlang reed
hij voort zonder een levend wezen te ontmoeten. De
weg was slecht, maar berijdbaar het seizoen der
gevreesde zandstormen was reeds voorbij.
Tegen half vier veranderde het dorre landschap
van aanzien. De vegetatie, die in hoofdzaak uit
cacteeën bestond, werd hier en daar dichter en ruiger.
Hij naderde een wadi, aan de boorden waarvan zich
een kleine oase verhief. Tusschen de palmen door
schemerde een laag, wit gebouw een open herberg
door de zorg van het Spaansche Gouvernement
gebouwd.
Glen stopte. Onder de palmen stond een muildier,
beladen met een paar waterzakken. Dicht in de
nabijheid zat een Moorscli meisje jong, maar
reeds volwassen. Zij was gehuld in een lap van ge
bloemde stof en was op bloote voeten. Op haar
knieën lag een gore witte lap haar sluier, ried hij.
Zij had een okerkleurige teint en prachtige, donkere
oogen, die hem in vervoering zouden hebben ge
bracht, als het meisje er niet zoo onbeschrijfelijk
haveloos had uitgezien.
Toen hij haar naderde, blikte zij onverschillig
naar hem op en hervatte terstond weer het pijnlijke
werkje, waaraan hij haar bezig had gezien het
verwijderen van een cactusdoorn uit de zool van
haar rechtervoet. Het was een moeilijk karwei de
doorn was geheel in het vleesch verdwenen. Geen
trek op haar gezicht verried echter iets van de pijn
die zij leed.
Glen kreeg medelijden. „Kan ik je misschien hel
pen vroeg hij vriendelijk.
Het meisje scheen de Europeanen niet van hun
voorkomendste zijde te hebben leeren kennen
zij leek ten minste verbaasd, omdat hij haar op dien
toon aansprak. Glen had de Spaansch taal gebruikt,
die zij goed bleek te verstaan en te kunnen spreken.
„Neen, senor, ik kan me zelf wel helpen," zei ze,
duidelijk verlegen.
Glen lachte, liep naar zijn wagen en kwam met
een splintertang en een fleschje terug. Hij zette zich
voor haar neer, nam zonder complimenten haar voet
en had in 'n oogenblik tijds den scherpen doorn te
Voorschijn gehaald. Toen smeerde hij het wondje
rondom in met jodium.
„Klaar," zei hij lachend. „Zie je, dat het zoo veel
vlugger gaat f"
Het meisje liet een hagelwit gebit zien. Zij sloeg
haar oogen neer en gaf blijkbaar uit verlegenheid
geen antwoord. Vermoedelijk was dit de eerste maal,
dat zij met een Europeaan sprak. Glen amuseerde
zich met het geval.
„Hoe heet je hernam hij.
„M'chamma," antwoordde zij bijna onverstaan
baar.
Uit zijn gebrekkige kennis van de Arabische taal,
die hier zooals overal elders haar streekeigen had,
leidde hij af, dat dit woord roos of bloem beteekende.
„Dat is 'n mooie naam noemt je man je ook zoo?"
vroeg hij schertsend.
Het meisje verloor eensklaps het kinderlijke in
haar gelaat. „Ik heb geen man," zei ze ernstig.
„Oom Achmed wil dat ik met Hassan zal trouwen,
die een tapijthandel drijft in ons dorp. Maar ik doe
het tóch niet. Hassan's vroegere vrouw kreeg meer
slaag dan eten en kleeren."
Het vastberadene in haar stem deed hem inzien,
dat hij 'n jonge, vrouw voor zich had met een eigen
wil, al was zij volgens Westersche begrippen naar
den leeftijd nog een kind. Graag had hij het gesprek
nög wat-voortgezet, maar hij versmachtte van den
dorst en keek verlangend naar de koele schaduw
van de herberg. Hij tastte in zijn zak en gaf het meisje
een duros.
„Koop daar wat voor, M'chamma. Maar nu moet
je mp nog even zeggen, hoever ik nog van Tuinez
verwijderd ben." Tuinez was het dorp, waar hij wilde
overnachten.
Het meisje dankte hem verheugd voor zijn gift.
Toen wees zij naar 'n rotsige hoogte in hun nabijheid,
dis juist in de bocht van den weg lag. „Als u daar
voorbij bent, kunt u ons dorp zien liggen. Van hier
af is het anderhalf uur loopen, maar u bent er na
tuurlijk veel vlugger."
Met bewonderende blikken nam zij den bestoften
wagen op. Glen wilde heengaan, toen hij eensklaps
een man de herberg zag verlaten en op hen toekomen.
Het was een schilderachtige verschijning zooals hij er
nog geen ontmoet had. De man was reeds op ge
vorderden leeftijd en droeg een baard en in zijn ooren
gouden ringen. Hij was behangen met vuile, witte
lappen, dio blijkbaar lang geleden tot een bournous
hadden behoord. Opzij aan zijn heup bengelde een
zwaard en in zijn rechterhand droeg hij een knoes-
tigen stok. Hij zag er bepaald rooverachtig uit, of
schoon hij misschien de vredelievendste mensch was,
dien hij in Marokko ontmoeten kon.
De man groette hem met een trotscli hoofdknikje
en begon terstond tegen het meisje uit te varen. Hij
sprak snel en op een ontevreden toon. Glen verstond
alleen het woord ongeloovige, waaruit hij begreep
dat hij het over hem had.
Reeds bij de eerste woorden had M'chamma haar
sluier gegrepen. Met een vlugge beweging bond zij
dezen voor het gelaat. Toen stond zij op en met neer
geslagen blik liep zij op het muildier toe. Het volgend
oogenblik zette de kleine stoet zich in beweging.
Glen keek hen even na, maar het meisje wendde
zich niet eenmaal om.
„Oom Achmed," glimlachte hij. „Zij heeft blijk
baar meer ontzag voor hem, dan haar woorden deden
vermoeden."
Hij trad de herberg binnen, verfrischte zich met
een koele sorbeth en klom weer in zijn wagen. Een
paar minuten later reed hij M'chamma op den weg
voorbij. Ook nu waagde zij het niet naar den auto op
te zien. Om haar niet in moeilijkheden te brengen
liet hij een groet achterwege en reed met snelle vaart
Tuinez tegemoet.
Tuinez bleek een tamelijk flink en welvarend
dorp te zijn. Het bezat een ruime herberg een laag
steenen gebouw met slechts één verdieping. De
Pascha van Ouad Lahou had hem verteld, dat het
bewoond werd door den stam van Ahmed ebn Tazir,
een van de dapperste en roerigste vorsten, die onder
aanvoering van Abd el Krim voor de onafhankelijk
heid van de Moorsche Kabylen gestreden hadden.
Sinds de onderwerping van Abd el Krim had ook
Ahmed ebn Tazir den ongelijken strijd opgegeven,
maar of hij wel goed te vertrouwen was wist niemand.
Glen kreeg den Moorenvorst niet te zien. Hij stapte
voor de herberg uit, omringd door een groote menigte
gewapende mannen en gesluierde vrouwen, die zwij
gend al zijn bewegingen gadesloegen. Hij groette hen
met een handgebaar en toen hij zijn wagen in een
omsloten hof gereden had, trad hij de lage gang naar
de herberg binnen. Vijf minuten later had hij zich
geïnstalleerd in een ruim vertrek, voorzien van een
getralied venster, dat uitzicht gaf op de hutten van
het dorp, en van een balkon, dat op den ingebouwden
hof uitkwam. Het meubilair bestond uit een rustbed
van schapenvachten en een gebloemd tapijt, om er
zich op neer te zetten. Het was schamel, maar op
zijn zwerftochten door Azië had hij zich al eens
met minder tevreden moeten stellen.
Glen verliet de herberg niet de Pascha van
Ouad Lahou had het hem afgeraden. Zijn aanwezig
heid kon de toch reeds verhitte gemoederen licht
prikkelen en het was beter moeilijkheden te voor
komen. Hij hield zich stipt aan dien raad en nam zich
voor, liever maar vroeg naar bed te gaan.
Toen hij met moeite een schotel schapenvleesch
met gierst naar binnen had gewerkt, riepen de muez
zins vanaf de minarets der moskee de geloovigen tot
het avondgebed op.
Het werd stil in het dorp. Snel viel daarop de duis
ternis in. De avond was koud en in het matte maan
licht teekenden zich spookachtige schaduwen in den
omtrek af.
Na het avondgebed werd het weer wat levendiger
in het dorp. Er werd een trom geroerd en gezongen
en zelfs klonken er nu en dan schoten in de onmiddel
lijke omgeving. Het was niets verontrustend Glen
dacht zelfs niet aan eenig gevaar.
Tegen acht uur trad hij van het balkon zijn kamer
binnen, om te gaan slapen. Nauwelijks had hij zijn
hielen gelicht, toen hij een steen op 't balkon hoorde
vallen. Hij dacht aan iets toevalligs en begon zich
kalm te ontkleeden. Nog geen minuut later hoorde
hij het geluid echter voor de tweede maal. Nieuws
gierig trok hij zijn jas weer aan en betrad het balkon.
Hij zag eerst niets in den donkeren hof, doch eens
klaps ontdekte hij een muildier beneden zich. Het
volgend oogenblik verhief zich een lange, lenige ge
stalte op den rug van het dier, die met een vlugge,
katachtige beweging naar het balkon opsprong. Glen
schrok niet hij trad alleen een pas terug en om
klemde de kolf van de revolver, die hij in zijn broek
zak droeg.
„Wat moet dat vroeg hij barsch.
„Ssst...." klonk het geheimzinnig terug.
Glen trad de kamer in en draaide de lamp hooger
op. Zijn geheimzinnige bezoeker was hem gevolgd en
stelde zich in een hoek van het vertrek op, zoodat
men hem van buitenaf niet kon zien. Het was een
reus van een kerel, ongeveer dertig jaar oud en naar
het scheen ongewapend. Hij droeg geen bournous.
„Wie ben je vroeg Glen kortaf. Hij dacht dat
hij een brutalen koopman voor zich had.
„Een vriend," zei de man. „M'chamma stuurt
me. U moet met mij meegaan zij heeft uw hulp
noodig."
„Mijn hulp
Glen was verrast. Hij dacht even na over het korte
gesprek van dien middag en meende eensklaps eenig
licht in de geheimzinnige geschiedenis te zien schijnen.
Het meisje dacht vermoedelijk, dat hij iemand was
met veel invloed en riep zijn hulp in tegen Achmed
en Hassan, die haar wilden dwingen te trouwen. Hij
had niet veel lust in een avontuur onder deze om
standigheden te minder wijl hij het meisje toch
niet helpen kon.
;,Wat wil zij van me hernam hij de ondervraging.
„Ik kan u niets zeggen, senor, maar er is haast bij
véél haast," antwoordde de ander.
Zijn stem klonk dringend en overredend. Eensklaps
kreeg Glen te kampen met zijn beroepsnieuwsgierig
heid. Ook dacht hij aan het meisje en aan haar prach
tige oogen. Al kon hij haar niet helpen metterdaad,
toch kon hij haar misschien goeden raad geven. Hij
hoefde niets te wagen, als hij voorzichtig was, en
niemand hoefde er iets van te weten.