GEBREIDE ZWEEDSCHE WANTEN WITTE IJSTRUI 6 CAls St. Nicolaasverrassing Voor jongens of meisjes (Leeftijd 46 jaar) Niet zoodra is de wintertijd aangebroken of onze moeders zien uit naar warmere en practisclie kleeding voor haar kleintjes. Wintertijd en ijsvermaak Hoe grappig zullen onze jongens en meisjes er in zoo n vroolijk wit of rood gebreid truitje uit zien Vooral de liooge boord maakt het daartoe speciaal geschikt en verleent aan liet. geheel iets sportiefs. Voor het truitje neemt men 200 gram los gesponnen twee- draads wol en breit met naalden nr. 3. Voorpand 64 steken opzetten en 20 toeren hoog den boord breien. 2 recht, 2 averecht. Vervolgens bij den laatsten toer op het einde van de naald 1 steek minderen en dan telkens afwisselend in de heengaande toeren geheel recht en in de terug gaande toeren 3 averecht, 8 recht breien (op het einde van de naald alleen maar 8 recht). Na 55 toeren begint het minderen voor het armsgat. Hiervoor kant men 4 steken aan het begin en het einde van den toer af. Dan nog 25 toeren breien, waarna men begint met het minderen voor den hals. Hiervoor worden de middelste 18 steken op een hulpnaald genomen, waarna liet werk verder in twee gedeelten wordt afgebreid. Daarna nog 6 toeren breien en de steken voorde schouders in één keer afkanten. Rugpand Het rugpand wordt op dezelfde wijze gebreid als het voorpand. Na de minderingen voor den hals breit men echter in plaats van 6 toereu nu nog 10 toeren hoog. De laatste 4 toeren hiervan dienen als belegje. Mouwen 32 steken opzetten en voor het manchetje 30 toeren breien, 2 recht, 2 averecht. Daarna op het einde van de naald van den laatsten toer 1 steek meerderen, waarna men volgens patroon verder breit. Heen breit men geheel recht, terug 3 averecht en 8 recht. Om de 5 toeren wordt 1 steek gemeerderd op het einde van de naald. Zijn de mouwen, vanaf den boord gerekend, 86 toeren hoog, dan recht afkanten. Kraag:Naast de steken, die zich op de hulpnaald bevinden, worden aan weerszijden lussen van den hals opgenomen. Boven deze steken breit men ver volgens den boord in het rond, afwisselend 2 recht 2 averecht, 28 toeren hoog. Vervolgens losjes af kanten. De trui wordt aan de verkeerde zijde, deel voor deel, onder een voch- tigen doek goed geperst, daarna de deelen in elkaar naaien. De eene schouder kan desverkiezend open gelaten worden. Hieraan worden dan een paar ge haakte lusjes met daar tegenover een paar parel moeren knoopjes genaaid. N.B. De figuren kunnen het gemak kelijkste gebreid worden, wanneer men niet meer dan telkens 1 gekleurden draad neemt voor 1 toer. De witte draden worden achter aan den binnenkant van het werk langs geleid en later doorge knipt en afgehecht. Wil men de figuren mazen, dan neemt men hiervoor een niet te dikke soort wol. Zweedsche wanten, het ideaal voor den hedendaagschen sportieven hand schoen. Wat zijn ze heerlijk warm, zoo'n paar zelf gebreide wollen wanten, en wat een goede diensten kunnen ze ons bij sneeuw- en ijsvermaak, op de fiets en in den auto bewijzen. Misschien kunnen we ze ook bewaren voor een St. Nicolaas- cadeautje, want het is zeker, dat zij zeer op prijs gesteld zullen worden. De wanten worden van ongeveer 75 gram driedraads wol gebreid. Als grond- kleur neemt men wit ofwel donkerblauw. Het motief wordt er met roode, groene of voor donkerblauw met roode, of witte of gele wol ingebreid. Vindt men dit te moeilijk, dan kunnen de steken ook volgens bijgaand vergroot patroon worden overgemaasd. Men begint wit met een opzetrand van 64 steken en breit steeds in de rondte, afwisselend 2 recht, 2 averecht. Achter eenvolgens breit men 7 toeren wit, 3 toeren gekleurd, 3 toeren wit, 3 toeren gekleurd dan 6 toeren wit, 4 toeren ge kleurd, dan afwisselend telkens 2 toeren wit, gekleurd, wit, gekleurd, wit. Ver volgens 4 toeren gekleurd, 6 toeren wit, daarna telkens afwisselend 3 toeren gekleurd, wit, gekleurd, wit. Nu recht verder breien. Eerst 4 toeren wit en vervolgens bi-eien volgens het vergroote patroon. Ie toer: 16 X afwisselend 1 gekleurd en 3 wit. De volgende 6 toeren volgens patroon. Dan 3 toeren wit, waarbij men op de eerste twee naalden, op regelmatige afstanden verdeeld, 6 steken meerdert voor het bovenste gedeelte van de hand. Op de beide andere naalden meerdert men aan het begin van de le en aan het einde van de 2e naald 1 steek, zoodat er nu 72 steken op de 4 naalden te zamen zijn. De rug van de hand wordt volgens patroon ge breid den binnenkant breit men in ruitjespatroon, dat geheel gebreid wordt als het ruitjespatroon van den rand. Men breit steeds den len steek van de le en 3e naald wit, dan begint het gekleurde patroon. Breien tot aan den 6en toer, dan 15 steken voor den duim op een draad rijgen, terwijl men boven deze steken weer opnieuw steken opzet. Bovenaan breit men de wanten in den vorm van een punt. Hiervoor werkt men als volgt Nadat men bij de le en 3e naald den len witten steek gebreid heeft, haalt men den len gekleurden steek (waarbinnen het patroon gebreid is) af, broit den volgenden steek en haalt den afge- haalden over den gebreiden steek heen. Bij de 2e en 4e naald breit men den .laatsten gekleurden steek met den voor- gaanden steek te zamen recht af. Ten slotte neemt men de steken van den duim (die op een draad geregen zijn) op een naald, neemt steken op van de steken, die men opnieuw heeft opgezet, neemt aan weerszijden van den duim nog 1 steek op en breit den bovenkant van den duim met een patroontje, dat gelijk is aan het bovenste patroontje van den bovenkant van de wanten de binnenkant wordt in ruitjespatroon gebreid. Heeft de duim de vereischte lengte bereikt, dan mindert, men op dezelfde wijze als dit voor het overige, groote gedeelte is beschreven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 36