ONDER DE SLANGEN Ringslang met eieren. Zooals menige jongen postzegels gaat verzamelen, ot zijdewormen fokken, zoo begon de jeug dige Raymond Ditmars zich te wijden aan het bijeenbrengen en verzorgen van slangen. Hij had een baantje bij het Amerikaansch Museum van Natuurlijke Historie te New York, en zijn chef nam hem wel eens mee op de vlinderjaeht maar in plaats van te kijken, wat er door de lucht vloog, tuurde Ditmars, wat er over den grond kroop, en menigmaal vond hij iets, kon hij een troetel- diertje thuis brengen. Zijn ouders konden wat hebben (misschien zat de slangenliefde in 't bloed)zij gaven den jongeling een groote kamer, met een flink aantal kooien, en lieten hem gaan. Geleidelijk kreeg Ditmars een mooie slangen-kolonie bij elkaar ratelslangen, mocassins, adders, waterslangen, zweepslangen, die hij zelf gevangen had. Van éen anderen verzamelaar kocht hij voor een prikje een paar water-mocassins en nietvergiftige zuidelijke waterslangen er bij. Hij had ook graag tropische slangen gehad, maar die waren hem te duur. Gelukkig kwam hij in aanra king met een Zuid-Amerikaanschen verzamelaar, die Noord-Amèrikaansche slangen te kort kwam, en graag ruilen wou. Ditmars stuurde hem gauw een sorteering ratelslangen en andere lieverdjes en kreeg er een zending voor terug, die twee boa constrictors, vier koraalslangen en een boscli- meester (soeroekoekoe) bevatte. Het was een hachelijk karwei, die gasten uit de kratten in de kooien te werken. De bosehmeester een buitengewoon kwaad aardige en vergiftige slang kwam zijn kist uit. vóór Ditmars klaar was, om hem te huisvesten. Tot zijn schrik kwam 't dier recht op hem af, blijk baar met moorddadige bedoelingen. De jongeman stapte achteruit de kamer rond, en de slang volgde hem met gelijke snelheid. Ditmars kon een bezem te pakken krijgen. Hij had precies 'den tijd. dien te richten en de slang het borstelige eind tegen den kop te. duwen. De slang wist niet. hoe zij 't had en hield zich even stil en de slangen vriend kreeg zijn vork onder liet lichaam en schoof het, in de open kooi, die hij heel gauw en met een dankbaar hart sloot. De andere vergiftige slangen kreeg hij zonder moeite op hun plaats. Maar de grootste boa - een schepseltje van een goede drie meter werd weer lastig. Ditmars wist, dat. het beest niet vergiftig was, dus nam hij het onbevreesd op zijn armen om het uit de hall, waar de kist stond, naar de kamer met de kooien te dragen. De boa echter sloeg haar staart om den stijl van de trap en hield vast. Ditmars trok wat hij kon 't hielp geen steek. Toen kwam de vader de t.rap op. en hij zag den jongen worstelen met drie meter sterk slangen lichaam. Het lukte den vader, den slangenstaart los te werken van den stijl, en de zoon struikelde en viel, met de boa boven op zich. Met een paar snelle spron gen kwam hij weer overeind, hij sjorde en kreeg het reptiel zijn kooi in. Zijn verzameling werd steeds grooter, en hij werd er bekend door tenslotte werd zijn collectie over gebracht naar het reptielenhuis van den dierentuin en mocht hij zelf als verzorger van zijn schatten op treden Dit was voor Ditmars het begin van een roemrijke, avontuurlijke carrière. Hij verwierf den doctors graad en klom op tot. een hooge positie aan den dierentuin en tot een groote faam als slangenkenner. Intnsschen volgde het eene avon tuur op het andere. Een vriend uit Californië kwam eens naar Now York met twee beestjes voor Ditmarseen hagedis met twee staarten en een ronde grondslang. De man nam zijn intrek in een hotel te New York en toen hij uit de eetzaal weer op zijn kamer kwam, bleken beide dieren uit hun kooi ontsnapt te zijn. Hij haastte zich naar beneden en zei tegen den bediende in 't kantoortje „Kan er even iemand helpen, om mijn kamer door te zoeken Ik ben een roode slang en 'n hagedis met' twee staarten kwijt." De klerk schrok, keek hem aan en riep den huis-detective. Verge- Een gevaarlijk heer! zeld door een stuk of zes knechts en blijkbaar vreezend voor een aan val van delirium tremens ging de detective liet vertrek binnen. Na eenigen tijd werd de hagedis ge vonden doodmaar de slang was niet meer te vinden. Weken later kwam de slang in een ander hotel, mijlen ver weg, te voorschijn. Hoe kwam 't dier daar Dat het die wandeling door de drukke New-Yorksche straten ge maakt had, was niet aan te nemen. Dus, meende dr. Ditmars, moest het dier zich verborgen hebben in de bagage van een anderen gast, en daaruit zijn gekropen, toen die gast (zich gelukkig van niets be wust in het tweede hotel logeerde. Niet alle venijnige slangen zien er gevaarlijk uit. Een ploegende neger in een der zuidelijke staten bracht eens een koraalslang boven, waar dr. Ditmars bij was. Het beest was ongeveer zoo dik als een groot potlood en een zestig centimeter lang, rood en zwart en geel ge streept een snoesje om te zien. „Toen ik het slangetje met een stok vasthield," vertelt Ditmars, „kronkelde het er zich omheen, deed zijn kaakjes zoo wijd mogelijk open en hapte in den stok. De giftandjes waren niet veel dikker en langer dan een speldepunt, maar na den beet zaten er twee druppeltjes op den stok. Ze waren maar zoo klein als gerstzaadjes, maar voor een mensch zou zoo'n beet zes van de tien keer doode- lijk geweest zijn. Het vergif van dat slangetje is krachtiger van werking dan dat van de cobra," Er moest eens een cobra van dertien voet naar den dierentuin te Washington. Gewoon verzenden ging niet, want 't was winter, en cobra's kunnen niet tegen kou. Dus dr. Ditmars sloot het dier in een koffer, expres als slangenwoning ingericht, stapte in den trein en nam den koffer zelf mee. 't, Was niet erg warm in den slaapwagen, dus nam Ditmars, om zijn pleegkind geen kou te laten vatten, den koffer mee in zijn kooi, en sliep rustig den nacht door met zijn doodelijken kameraad. Deze kwam gezond te Washington aan, maar toen de spoorweg-directie later van het geval hoorde, schreef ze den doctor een spinnijdigen brief. Een der vreemdste spelingen der natuur, die dr. Ditmars ooit waarnam, was een kikker, die. blaffen en bijten kon. Hij kwam op visite bij een Londensclien vriend en zag, dat diens hand verbonden was. „Wat mankeert je V' vroeg Ditmars. „Een kikker heeft me gebeten," zei de. vriend. Ditmars dacht, dat 't een grapje was, tot hij met den kikvorseli kennis had gemaakt. Het was een vet, leelijk monster van '11 vijftien centimeter lengte, met een breeden, wreeden bek. Toen men 't met een stok aanraakte blafte het als een hond, beet toen in den stok en knauwde stevig een beet, die voor een mensch buitengewoon pijnlijk geweest zou zijn

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 14