Het avontuur van een Qulzigen politieagent door Henry W. Clune MET MES EN VORK McGuire werd beleedigd. Hij werd beleedigd door een vent-van- niks. En hij moest stijf in de houding blijven staan, hij moclit noch zijn bulder stem, noch zijn hamervuist verheffen, om zich te verdedigen. „Agent McGuire da's in veertien dagen tijd de achtste inbraak in je wijk brulde luitenant Ileinlein, met een klap op het douker-eiken bureau in de wachtzaal. „Zou je nu niet eens wat dóén, behalve eten V' „Eh-hem," bereidde McGuire zijn stein op een antwoord voor. „Niks togen te smoezen," donderde Heinlein. McGuire deed zijn mond dicht. „We hebben twee signalementen van dien in breker, den Klimmer," onderrichtte Heinloin de twaalf agenten, die het nacht-peloton vormden. „De Klimmer is een klein kereltje, tusschen de vijf en de zes voet, maar hij lijkt langer. Hij weegt tus schen de 100 en de 170 pond, of iets zwaarder. Hij had 'n grijze jas aan en een grijzen deukhoed op. Hij heeft een zware stem, maar soms heeft ie een beetje een piepstem. Dus hij is te herkennen. Kijk maar uit, en breng 'm hier." „Eh-hem," probeerde McGuire nog eens. „Mond dicht," snauwde de luitenant. „Je stapt hier nou al drie jaar lang iederen avond 't bureau uit, McGuire. En wat heb je uitgevoerd Eten. Wat heb je hier binnen gebracht f Een volle maag en een verkoudheid." „Luitenant," zei McGuire, met een rood gezicht. „Zwijg. In de houding, McGuire. Weet je, wat jij bent Hij vertelde McGuire duidelijk, wat hij was. „Peloton geeft acht. Rechtsom keert. Voorwaarts marsch McGuire stampte de voordeur uit, achter zijn collega's van het nacht-peloton. Hij liep te moppe ren. De luitenant hoofde hem niet uit te schelden voor een uniform met eenspijsverteringskanaal er onder. Zij marcheerden de stoep af tusschen de twee blauwe lantaarns. Op het trottoir gingen zij linksaf. „Zoo, heb ik nooit wat binnen gebracht dan een volle maag en een kou Jawel jij zit maar vlak op de verwarming jij kunt niet eens kou vatten. De burgerij betaalt jou alleen maar voor je buikie." Dat zou hij dat dikke kalf van een Heinlein graag eens onder z'n neus wrijven. Aan den hoek van den Parkweg-boulevard sloeg McGuire rechtsaf, terwijl het gelid rechtdoor liep. Dat was zijn wijk. ,,'t Millionnairs-laantje", zeien de motorfietsers, 't Was tevens de wijk van den Klimmer. „Hij klautert vast niet in z'n smoking tegen 'n veranda op," moppeerde McGuire half binnens monds. „Je gaat geen balkonnetjes maken met 'n stijf overhemd aan. Da's absoluut geen sportpakkie." Er dwarrelde sneeuw om het hoofd van den agent. Hij had bij Joe even 'n kop koffie en 'n appelbol gebruikt, toen hij daar langs kwam, en daar stond de thermometer buiten vier boven nul. En die hing niet eens in den wind. Je moest toch wat éten, om zoo'n nacht door te komen. Je moet flink eten, als je op kracht wil blijven. Dat zoo'n luitenant dat nou niet snapte. Als je dien luitenant hoorde praten, leek 't waar achtig wel, of hij, McGuire, een goeie kennis van dien Klimmer was. „Denk nou 'us één keer om wat anders dan om je ontbijt en je tusschenhapje en je lunch en je boterhammetje en je diner en je avondeten, McGuire. Breng 'm binnenIk bedoel jou, Mc Guire Maar dat was klets. McGuire wist net zoomin wat van dien Klimmer als de luitenant zelf. Waar om gingen die zoogenaamde knappe lui van de recherche niet aan 't snorren in de pandjeshuizen en bij de helers 1 Da's de manier om gauwdieven te vangen. Dan was 't vanzelf uit met die inbrekerij. Of die lui van do verzekering deden dié maar 's wat. Die haddon de schade, als de Klimmer bij mevrouw Hutchinson een parelsnoer van acht mille uit 'r zakdoekendoos had gegapt, toen ze een diner gaf eergisteravond. De inbraakverzekering kon die vijf mille effecten vergoeden, met 'n rood lintje d'r om en een takje mistletoe d'r op, die ze met Kerst mis van die juffrouw d'r toilettafel gemoerd hadden. De dief had zelfs 't takje mistletoe meegepikt, en vingerafdrukken... ho-maar. Misschien was 't allemaal niks dan knoeierij. Misschien een truc van die ver- zekeringslui, om meer af te kunnen sluiten, 't Kon zoo raar gaan tegenwoordig je wist nooit. En waarom maakten die dames eigenlijk zoo'n deining over die akefietjes Ze waren toch ver zekerd f Maar zoo ging 't,De lui, die 't beste een paar prulletjes kunnen missen, maken de meeste drukte, als 't gebeurt," mompelde McGuire wijs- geerig. Groote auto's rolden langs hem heen, allemaal van binnen verlicht en verwarmd. Er sleepte een sluier van vorstige sneeuw achter iederen wagen aan, het nummerbord voor 't oog der wereld verduisterend. „Schijnt een hoop te doen te zijn vanavond," be greep McGuire er uit. „De Klimmer werkt altijd, als er fuifjes zijn. Enfin, ik zal m'n oogen maar eens goed openzetten." Hij ploeterde voort, met gebogen hoofd en zijn schouders naar voren, zijn wapenstok opgeduwd in de mouw van zijn overjas. De wind sneed in zijn gezicht als een hondenzweep. Smeltende sneeuw hing aan zijn pas geschoren kaken. „Ik zou den inbreker wel eens -willen zien, die met zoo'n weer uitging, al kon ie nog zooveel diamanten mee naar huis sjouwen," vond de agent. „Inbrekers boffen toch maar Die zijn hun eigen baas kis ze 't geen weer vinden, hoeven ze d'r niet uit." Maar 't was een last ook, die ganneven. Die Klimmer bijvoorbeeld hield de lieele politie op gang liep de huizen van de rijke lui maar in en uit als 'n glazenwasscher. Moest heusch iets aan gedaan worden, 't Werd te gek, dat één zoo'n knul 't heele corps voor gek zette. „Goeden avond, agent." McGuire keek op. „Hallo, Quintine," zei hij gemoe delijk. Hij was haast tegen 't kleine mannetje aan ge- loopen. „Ik dacht, dat je Dinsdags vrij had 1" „De familie is uit van avond. Dus toen heb ik aan meneer Stallard gevraagd, of ik weg mocht." „O 1" Quintine was de butler van de Stallards. 'n Engelschman. Maar d'r waren d'r wel slechter. McGuire kon hem zijn accent en den prins van Wales vergeven, omdat hij reusachtig mondharmonica kon spelen. „Je gaat zeker naar je neef." „Ja," knikte de butler. „Ik zal maar eens op schieten. 't Is al laat." „Wie past er op 't huis f" vervolgde Mc Guire. „De keukenmeid," ant woordde Quintine snel. Dat lieg je, dacht de agent, 't Is Donderdag, en Donderdagsavonds heeft de keukenmeid vrij. Agnes is thuis en je bent bang, dat ik d'r van je afsnoep. „Waar is Agnes I" vroeg hij hardop. „Naar bed zwaar verkouden," vertelde Quin tine. „Kom tegen twaalf uur maar even langs, dan zal ik zorgen, dat er een kop chocola voor je is." „Graag. Tot. twaalf uur dan." McGuire liep door. „Zoo'n jaloersch wurm grinnikte hij, zijn gang versnellend. „Zeker gemerkt, dat Agnes me wel mag. Zwaar verkouden in bed, hè f We zullen 's kij ken." Hij vocht zich tegen den wind in. „Hij weet best, dat ik die keukenmeid nog om geen korst droog brood zou vragen." Nog één straat verder daar was het huis van de Stallards, hooge nummers in de uitgaande wereld. Elauwe lichtpunten stipten in den donkeren gevel van het forsche gesticht-achtige gebouw. Sporen in de laan bewezen voor een attent politie-oog, dat een der auto's pas de garage verlaten had. Aan den verren achterkant van het pand straalde een warm, lokkend licht naar buiten. Een deeltje van een seconde bleef de agent staan, keek hij links en rechts den boulevard langs. „Maling aan Hein lein," mompelde hij, en hij ging de laan in. Een minuut later werd het knappe gezichtje van Agnes Schwartz tegen de bevroren ruit van de keukendeur gedrukt. Zij herkende den agent en deed de deur op een kier open. „O, bent u 't, agent...." „Ja, ik kwam net langs, en. „Aardig weertje om te wandelen." „Zeg, moet ik op straat blijven staan V' „Ik weet niet, of meneer Stallard. „Zeg hoor eens, ik ben van de politie Doe open, of ik gebruik geweld." Hij ging binnen, met een vlaag sneeuw en kou. „Ik doe je baas een reuzendienst, dat ik hier een oogje op den boel blijf houen. Snap je, schat V De Klimmer had bij mevrouw Hutchinson een 'parelsnoer van acht mille uit een zakaoelcendoos gegapt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 4