DE HUILERIGE VISCHVROUW door Guy Gilpatric 4 Op '11 mistigen ochtend, kort na den dageraad, een goed jaar geleden, kwam een Engelsch koopvaardijschip uit het verre Oosten terug, de Theems op. 't Was een taaie reis geweest quarantaine in Singapore, machine pech in de Roode Zee en kwaad weer in de Golf van Biscayeen nu 't er zoowat opzat, keek ieder, die aan dek was, naar de vriendelijke oevers en liet hij zijn gedachten gaan naar de vreugden, die hem te Londen wachtten ieder naar eigen aard en inzicht. De matrozen vlas ten op reuzenlol, drie dagen met geld smijten en dan platzakde kapitein smulde aan de gedachte, wat hij tegen die zwijnen van reeders zeggen zoude eerste stuurman poetste de woorden op, die hij den kapitein, dien zuurpruim, bij 't afscheid zou toe- stieren en de tweede stuurman repeteerde de ve nijnige woorden, waarmee hij dien lammen eersten stuurman vaarwel zou zeggen. Zoo heerschte er, eindelijk en ten langen leste, een soort vredigheid op het schip, zelfs onder de sluimerende leden van de wacht beneden. In zijn hut aan stuurboord van de achtergang lag de heer Frazer McFidd, eerste machinist, zalig te droomen, dat hij en de dame van zijn hart hand in hand stonden in den zomerschen zonsondergang, voor een knus huisje op 't land, en dat hij den twee den machinist zag branden aan een staak midden in een bloembed. In de hut daar vlak tegenover droomde de tweede machinist, de heer Colin Glen- cannon, niet minder zalig, dat hij zijn bruid door het middenpad van de Glasgowsche kathedraal leidde, terwijl McFidd in vijf stukken onder de wielen van een tram lag, die op geheimzinnige wijze de kathe draal was binnengereden. En het eigenaardige, het kenmerkende van die twee droomen was, dat beide heeren zich dezelfde dame in de hoofdrol voorstelden. Vroeg op een avond, enkele maanden geleden, kort nadat Glencannon zich als tweeden stuurman op de „Sherwood Forester" had laten aanmonsteren, en vóór zijn chef en hij elkaar met afkeer bezagen, hadden zij zich tezamen naar een kroeg in een Londensche havenbuurt begeven en daar hadden zij stevig gedronken. Met sluitingstijd waren zij nog aan 't drinken en zij waren van plan door te zetten, maar de afgemartelde kroegbaas haalde een politie- fluitje te voorschijn, en een sok vol zand, en dreigde op het eerste te blazen en de tweede te laten zwaaien, als zijn gasten nog langer bleven plakken. Toen traden die goede kameraden het donker in en zij draalden slechts zooveel tijd als noodig was, om een vreugdevuurtje te stoken tegen de deur van de kroeg toen liepen zij door, speu rend naar heul voor him gronde- looze verveling. En toen, op een hoek van een straat, aanschouwden zij een jonge vrouw, die bezig was de luiken dicht te doen van een ge- bakken-vischwinkeltje. Zij schreide zachtkens. Schreiende dames, oud of jong, zijn volstrekt niet zeldzaam in Londensche havenbuurten, vooral niet op Zaterdagavond. Deze jonge dame echter was knap, met een forsche, blozende knapheid, en dus bleven- de twee zwoegers der zee staan, leunden tegen elkaar om zich overeind te houden en bekeken haar met medelijdende belangstelling. „Nou, meisje, kom kom zei Glencannon troostend en met een hartelijk gebaar presenteerde hij haar een sigaar. „Droog je traan tjes en jank niet meer. Wat hèb je eigenlijk V' „Ja, wat mankeert er aan, meisje V' vroeg McFidd met wat dikke tong, en hij zwaaide af van Glencannon en zocht steun bij een lantaarnpaal. „Als een of andere dronken vent je gemolesteerd heeft, hoef je ons dien knaap maar even te wijzen Dan trappen meneer Glencannon en ik 'm zoo plat, dat ie z'n eigen voor beddelaken kan gebruiken, de dronken tobbe „Als ie z'n eigen tenminste van 't trottoir op kan vegen schraapte Glencannon hij liet een boks ijzer over zijn vingers glijden en poetste de punten op tegen de borst van zijn jekker. „Spreek maar op, meisje, dan gaan we meteen aan den slag Maar in plaats van te spreken, zette de jonge vrouw het stuk luik neer, waaraan zij laatstelijk gewerkt had, begroef haar gelaat in haar boezelaar en slaakte een serie oorverscheurende kreten. Er ontstond een oploop, 't Werd vervelend. McFidd haalde een tienduims Engelschen sleutel uit zijn zak, balan ceerde er dreigend mee en keek het publiek nijdig aan. De menigte smolt weg. Intusschen bestudeerde Glencannon de naaste omgeving. Het gebakken-vischwinkeltje bleek maar een kraam te zijn, een witgeschilderd houten geval, tegen den steenen muur van een zeemans-logement opgeslagen. In tegenstelling met de morsigheid van heel die buurt had de kraam iets vriendelijks-super- hygiënisch over zich, dat hem deed denken aan het koude interieur van het doodenhuis te Liverpool. Vooraan bovenaan zat een bord „Laura's Visch Salon." „Laura," las hij hardop, zich naar de huilende dame keerend. „Zoo, dus je heet Laura Nou, juffrouw Laura, als je verdriet hebt, omdat de zaken niet gaan, hou dan maar op met janken Meneer McFidd en ik wouen net binnenkomen, om je zaakje met huid en haar schoon leeg te eten. Je houdt geen spierinkje en geen schijfje aardappel meer over „Dat zullen we nètstemde McFidd dapper in. „Ik ben zoo flauw als wat 'n echte ouwerwetsche vischfuif moeten we hebben Doe je winkeltje maar weer open, juf, en als we alles van de visschen af gegeten hebben, wat eetbaar is, beginnen we aan de koppen en de vinnen en de staarten." „M - maar ik hèb geen visch! D - dat is 't juist," snikte juffrouw Laura, uit haar schort opduikend. „Die g - ge - gemeene vischboer had me een week crediet beloofd, om me op slag te helpen, en nou laat ie me zitten 't Is m'n eerste Zaterdag in de zaak, en alle kroegen gaan net uit, en iedereen snakt naar een bordje gebakken bot of 'n flink stuk gloeiendheete gekookte paling en daar std ik nou en ik heb nog geen sprotje in m'n ijskast Zij keek van den een naar den ander met sinee- kende oogen, en al beseften zij het geen van beiden, hun levensloopen gingen op dat moment uiteen als uitvarende schepen aan den mond van een rivier. „Ah zei Glencannon. „Dus 't is een vischboer, die je gemeen behandeld heeft, hè? Nou, geef z'n naam en adres maar op, juffrouw, dan zullen meneer McFidd en ik 'm met alle plezier eens gaan ver tellen, dat crediet 't hartebloed van den handel is. en misschien vergieten we een paar droppel tjes van z'n eigen bloed om 't te bewijzen is 't niet, meneer Mac McFidd omklemde zijn schroefsleutel, trok zijn lippen strak en knikte. Hij stond gereed om een wilden strijdkreet te uiten, tegelijk mèt en ter ver heling van een reeds lang dringenden hik, maar ondanks zijn zorg en inspanning won de hik het. „Hik!" zei hij, toch nog met eenige waardigheid. „Ik bedoel ehhik „Nou," zei juffrouw Laura, haar oogen bettend, „ik hoop, dat u dien hardvochtigen ellendeling beter aan kunt dan ik, en ik vind 't vreeselijk vriendelijk, dat u 't probeeren wilt. Hij heet Wool- stocking, Hennery Woolstocking, en hij staat den vierden wagen links zóó als u de markt opkomt, hier de straat uit." „Mooi zei McFidd. „We zijn in 'n oogen - hik - blikje terug, dus ga d'r maar vast in en maak je kachel aan, en reken maar op reuzenzakenGa mee, Colin. We gaan vi - hik ehhengelen Aan het einde van de straat was een verbreeding en daar stonden aan weerskanten rijen handkarren met olielampen, waarvan het flikkerende licht over de zilverige schubben dartelde van duizenden roer - looze visschen. Op de slikkerige keien zat een regi ment katten te smullen, en de vochtige nachtlucht daarboven was vervuld met een mengeling van geu ren en de klaroenkreten der venters „Hier moet je wezen, menschen Hier koop je de mooiste schol Als je mijn schelvisch nog nooit geproefd hebt, heb je nog nooit schelvisch geproefd „Bahsmaalde Glencannon. „Heb je ooit zoo'n stom zootje klefa gehoord Is dat die zwendelaar, waar ze 't over had V' „Ik weet niet," antwoordde McFidd en tegelijk schroefde hij de ribbelige kaken van zijn sleutel zoo, dat ze met éénmalig gebruik twee deuken konden maken. „Om je de waarheid te zeggen, ben ik 'n tikje in de war, Colin ik weet niet goed meer, of ze den derden wagen in April gezegd heeft of den tweeden Woensdag links." „Haring Haring Geef je vrouw haring voor d'r Wankelend onder zijn last verscheen de heer McFidd, in zijn armen een tonijn dragend zoo groot als 'n roeibootje.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 4