DE BRUID VAN EEN STERVENDE Priscilla Wayne door 22 Jerry waagde een vraag. „Wat dacht je met mij te doen V' „Ik weet 't niet," zei Bradley met een nijdigen blik. „Ik weet't niet. We hebben je uoodig, en toch zou ik je graag kwijt zijn." „We hebben 'm in de hut ook hard noodig," opperde Clara. „Zoo'n juweel van een huisknecht," smaalde Bradley. „Je kon toch alles, zei je f Nou, dan krijg je waarschijnlijk in de hut gelegenheid, om alles te doen. 't Is misschien nog niet eens zoo'n kwaad idee geweest, om een huisknecht mee te nemen, Clara." „De tijd zal 't leeren." Clara raakte weer een beetje in haar humeur. Joe dacht een heel eind vooruit. Zij had hem uitgelachen, toen hij dat huisje in de bergen kocht en inrichtte. Je moest 't laatste eind langs een smal paadje om er te komen. Half doezelend onder 't rijden overzag Clara hun toestand, 't Plan had eerst zoo eenvoudig geleken ■Tim eventjes door Pascoe te laten afmaken een ongelukje. Pascoe was er direct voor te vinden. Hij had al meer op zijn geweten - hij was geknipt voor de rol, die hem was toegedacht. Jim zou gewoon een doodelijk ongeluk krijgen. Zijn oom en tante zouden uit Denver worden geroepen. Zij werden executeurs, en hadden dan Jim's heele vermogen in hun macht. Ja, er leek niets aan te haperen. Hoe konden zij voorzien, dat Pascoe niet slagen zou En hoe konden zij voorzien, dat June weg zou loopen, net toen ze haar noodig hadden, toen ze haar bij zich moésten hebben, al was 't alleen maar voor 't oog der wereld 't Was net een klucht der vergissingen geworden, de eene vergissing boven op de andere. Dat zij 'n plaatsvervangster aan Jim's ziekbed hadden ge bracht bijvoorbeeld. En toen ze er eenmaal waren, en wisten, hoe ze er voor stonden, hadden ze veel harder op moeten schieten. Ze hadden daarin te veel naar Pascoe geluisterd. Joseph Bradley had voort willen maken nu Jim Bradley toch zoo ernstig gewond was, dat zijn dood ieder oogenblik verwacht kon worden. Pascoe had tegengestribbeld. Ze hadden natuurlijk den last van dien eersten dokter en zijn verpleegsters, 't Zou ver dacht geweest zijn, als na die verandering do dood zoo snel gevolgd was. Joseph Bradley had ook bezwaar gemaakt tegen de medewerking van dokter McGuire. Hier had je weer een voorbeeld, zei hij, van het oude spreek woord „Te veel koks bederven de pap." En zoo was het „doodzekere" plan naar alle kanten mislukt. Joseph en Clara Bradley waren echter nergens op verdacht, toen zij, na de laatste drie mijlen van hun tocht te voet te hebben afgelegd, bij de hut kwa men en de deur zagen openstaan. En zij keken heelemaal niet blij, toen zij binnen Pascoe zagen staan. DERTIENDE HOOFDSTUK Yi/at zal me dat spijten, als jij weg bent," zei juffrouw Bond schertsend tegen Ruth. „Je boent of 't je vak is." Ruth glimlachte. Haar gezicht was met vuil be- striemd, haar oogen waren moe, zij had het gevoel, of haar rug breken zou van de pijn. „Ik heb wel eens gehoord," zei ze, „dat er geen beter recept is om je misère te vergeten, dan hard werken. Dan moet 't met zeventig mijl betonnen vloeren boenen zéker lukken." Juffrouw Bond sprak wijsgeerig. „Ik geloof dat je gelijk hebt, kind. Ik heb zelf ook nogal eens wat gehad, maar met hard werken ging 't wel. Je handen uit de mouwen en flink moe zien te worden, dan ben je zoo op dat je je oogen niet open kunt houden om te piekeren." Maar liet. recept had op Ruth geen volledige uitwerking. Al was haar lichaam moe, haar geest bleef frisch en levendig. Haar geest ging de ellende telkens opnieuw na, en licht zag zij maar heel weinig. Dat zij in een gevangenis verbleef trok zij zich niet erg aan. Zij had zich niets misdadigs te ver wijten. Haar verleden was makkelijk na te gaan. Zeventien jaren van haar leven had Ruth in een normaal middenstandshuis doorgebracht met lief hebbende ouders, die haar met zorg omgaven. De dood had hen weggerukt. Toen was er een klein beetje geld van een levens verzekering geweest en had zij met Jerry overlegd, hoe zij 't, met hun tweeën alleen, nu 't best zouden maken. Nee, er was in haar vroegere leven niets verdachts. Zij zou heel gauw uit de hechtenis worden ont slagen, dat wist Riii.i. Maar wat moest zij daarna Kon zij maar weer teruggaan naar haar vroegere werk Kon zij zich voorgoed afwenden van de pas gevonden zoetheid der eerste liefde Zij draaide den ring van Jim langzaam rond aan haar vinger. De kranten, die nog vol stonden over de ge schiedenis van de Bradley's en den tragischen moord op dokter McGuire, bevatten gunstig nieuws over den toestand van Jim Bradley. Een der avondbladen had gezegd „Inmiddels schijnt Jim Bradley zijn strijd tegen den dood te zullen winnen. Hoewel de toestand nog niet heeft toegestaan, dat hij verhoord werd, meent de politie, dat hij morgen of overmorgen sterk genoeg zal zijn, om ondervraagd te worden." Ruth nam het beslui* naar Jim toe te gaan, zoodra hij sterk genoeg zou zijn, om haar verhaal aan te liooren zij wilde hem een volledige beken tenis doen van het onschuldige, maar onbedachte bedrog, waarmee ze in zijn leven was gekomen, en van de wijze, waarop zich dat goedgemeende bedrog had ontwikkeld. Bijna even snel als zij dit voornemen gevormd had, verwierp zij het weer. Jim had de volste reden, om haar niet meer aan te zien. Al kon zij hem over tuigend verklaren, hoe ze in zijn huis was gekomen, zij zou niet makkelijk kunnen uitleggen, dat zij gebleven was, dat zij maar mee was blijven doen met de Bradley's en zelfs in het schijnhuwelijk had berust. Nee, dat zou Jim haar nooit kunnen vergeven. Zij dorst hem niet meer onder de oogen te komen. Zij dacht aan June. June was luchthartig, grillig, onbesuisd. Als Ruth eens naar haar toe ging, en haar het heele verhaal verteldemaar ook die gedachte zette Ruth bijna onmiddellijk van zich af. „Ben je wakker, kind V' zei de nacht-oppasster den volgenden morgen. „Ik heb je den heelen nacht hooren woelen. Ik moest je maar even een kop koffie brengen, dacht ik." Ruth deed haar oogen open. Juffrouw Neeley stond aan haar deur naar binnen te kijken. „Ik ga over een paar minuten weg. Misschien kunnen we eerst samen een kopje koffie drinken." „Dat vind ik erg vriendelijk van u," zei Ruth, en zij kwam snel overeind. Juffrouw Neeley zette haar blad neer. „Dat be- teekent niets. Je bent vriendelijk voor ons ook. Juffrouw Bond zei gisteravond, dat ze nog nooit zoo'n flink meisje gezien had als jij. We zullen je missen als je weg bent." „Ik houd me met werken in leven," lachte Ruth droefgeestig. „Ik ga vandaag weer alle gangen boenen en ik ga op mijn knieën de keuken dweilen. Ik zal alles laten glimmen als een spiegel." „Ik zal je vanavond wel niet meer vinden, als ik terugkom," lachte de gemoede- TIENDE lijke juffrouw Neeley. „Je bent hier nu een dag en twee nachten. Da's ""VOLG zoowat 't gemiddelde. Je advocaat zal je er vandaag wel uitkrijgen onder borg." Juffrouw Neeley was een goede profetes. Om elf uur kwam Robert Reagan. Hij leek kalm in zijn schik, absoluut zeker van zichzelf. Hij glim lachte, toen hij Ruth in haar schoonmaaksters- pakje zag. „Ik heb er haar van af probeeren te houden,' legde juffrouw Bond spraakzaam uit, „maar ze wou absoluut. Als ze werkte vergat ze haar zorgen, zei ze. Maar houd er nu maar mee op, Ruth. Meneer Reagan heeft me verteld, dat hij alles geregeld heeft. Je gaat er vandaag uit." „Je gaat er vandaag uit." Ruth's blijde geest bleef die verheugende woorden nazingen als een vroolijk refrein. Haar handen trilden zoo, dat ze de haakjes van de werkjapon haast niet los kon krijgen. „Zegt u hem even, dat ik direct kom, juffrouw Bond." ..Zal er voor zorgen," beloofde juffrouw Bond. ..Knap je nu maar netjes op, kind. En vergeet die narigheid gauw. Ik zal vast zeggen, dat juffrouw Murpliy zich ook klaar maakt kom me maar helpen, als je zoover bent. Ze is niet om aan te zien. Ik geloof, dat ze aan één stuk door gehuild heeft, zoolang ze hier is." Lizzy zag er inderdaad vreemd uit. Haar gezicht was gezwollen, haar haar ongekamd, haar kleeren waren verkreukeld. Juffrouw Bond en Ruth maak ten haar samen zoo goed mogelijk toonbaar. Maar Lizzy liet zich niet opwekken. „Blij zijn t" mopperde ze, „blij zijn Ik heb nogal wat om blij te zijn, als ik geen betrekking meer heb en niet weet, waar ik heen moet of wat ik doen zal." „Ik zeg je nog eens wees maar blij," antwoordde Ruth. „Je zult zien, dat je kalm weer voor meneer Bradley gaat koken." Maar zelfs dit kon Lizzy niet troosten. Toen zij eenmaal buiten was, sprong zij zoo gauw mogelijk op een tram. Zij weigerde beslist, in Reagan's auto te stappen en zij behandelde hem even hooghartig en wantrouwig als zij Ruth behandelde. „Ik begrijp die goeie ziel niet," zei Reagan, toen Lizzy in haar tram zat. „Ze loopt nu maar zoo bij u vandaan, en gisteren vertelde ze, dat ze zoo goed voor u gezorgd had altijd, van klein kind af." „Ze is tot een ander inzicht gekomen," vertelde Ruth, ,,'t Schijnt, dat de echte June een litteeken op haar schouder heeft. Ik heb geen litteeken. Zoo heb ik Lizzy mijn identiteit bewezen. Ze is er nu even sterk van overtuigd, dat ik haar juffrouw June niét ben, als ze gisteren meende, dat ik 'twèlwas „Ik weet óók zeker, dat u June Bradley niet bent." zei Reagan met overtuiging. „Hebt u 't nagegaan V' „Ja. Mijn zoon is gisteren naar Des Moines ge weest. Hij heeft me net opgebeld. Uw verklaring klopt in alle opzichten. Ook volgens de politie van Des Moines, die hier naar u geïnformeerd heeft. Ik geloof niet, dat u nog ergens bang voor hoeft te zijn." „Zou meneer Bradley beter worden V' „De dokters geven hem een heel goede kans, ge loof ik." „Dus ik kan terug naar Des Moines, als ik wil t" „Dat nog niet, vrees ik." Reagan keek het meisje aan met zijn scherpen, onderzoekenden blik. „U zult nog wel een tijdje in Chicago moeten blijven. Er is nog een justitie-kwestie, ziet u. Als meneer Bradley beter wordt en als de man, die dokter McGuire doodgeschoten heeft, gevat is, kunnen ze tegen u heel weinig meer inbrengen." „Hebt u ook eenig idee, waar Pascoe is „De politie is op 't oogenblik aan 't werk om na te gaan, wat u ze over dokter McGuire verteld hebt en over zijn ruzie met dien Pascoe, maar er is tot nu toe niemand gearresteerd en ze hebben de re volver ook nog niet gevonden, ofschoon ze bijna

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 22