23
voortdurend gezocht hebben. Ze hebben eigenlijk
maar één aanwijzing. Er wordt een auto van Jim
Bradley vermist. Daar moeten ze mee gevlucht zijn."
„En mijn broer 1" Ruth dorst het haast niet te
vragen.
„Geen spoor van te vinden."
„Waar wilt u, dat ik heenga vroeg Ruth einde
lijk. „Ik ken geen mensch in Chicago. Ik weet let
terlijk niet, waar ik heen moet."
Reagan had een idee. Hij keek Ruth onderzoekend
aan, toen hij het opperde. „Jim vraagt naar u."
„Vraagt naar mij Ruth meende, dat zij geen
adem meer zou kunnen halen van opwinding. „Vraagt-
hij naar mij V'
„Ja. TT was de eerste, waar hij naar vroeg, toen
hij weer bij bewustzijn kwam. Hij wou zijn vrouw
bij zich hebben."
„Zijn vrouw Ruth vroeg zich af, of meneer
Reagan haar hart kon hooren bonzen.
„TJ moest maar gaan, vind ik," zei de deftige ad
vocaat. „Hij is erg ziek. U zult maar heel even bij
hem mogen. Maar als u niet gaat, ben ik bang, dat de
uitleg.de schrik.
„Ik zal gaan," beloofde Ruth, en plotseling werd
de grauwe, sombere dag blij door den zonneschijn
in haar hart.
„Dan zullen we maar meteen naar 't ziekenhuis
rijden," zei Reagan. „Ik heb Jim beloofd, dat ik
u meteen zou gaan halen. Hij is te ziek, om hem tegen
te spreken, dus kon ik niets doen dan ja zeggen en
gaan."
„Ik ben blij," zei Ruth naar waarheid. „Ik wil
alles doen, wat ik kan, om hem vooruit te helpen.
Ik verwijt mezelf voortdurend, dat ik niet gezorgd
heb, op de een of andere manier weg te komen uit
dat verschrikkelijke huis. Nu ik uit de omgeving
van die menschen weg ben, lijkt 't me ontzettend
laf, dat ik ze zoo maar dag aan dag hun gang heb
laten gaan."
Robert Reagan knikte. „Er schijnt overvloedig
reden voor u geweest te zijn, om bang voor ze te zijn:
't Was een gevaarlijk trio. Dat bewijst wel de manier,
waarop ze dien armen McGuire hebben aangepakt.
Geen mensch kan een meisje kwalijk nemen, dat
haar moed te kort schiet tegenover zoo'n stelletje,
't Is een bijna ongeloofelijke geschiedenis. Een
meisje gevangen gehouden en een man langzaam
vergiftigd, door drie fortuin jagers, 't Is zoo griezelig,
dat 't haast niet echt lijkt."
„Maar 't is echtIk kan dat afschuwelijke maar
niet van me afzetten, meneer Reagan. Als ik mijn
oogon dicht doe, zie ik ze allemaal weer voor me,
op wacht bij de deuren."
„Je moet daar niet meer aan denken dan noodig
is, kind. En spreek er niet over tegen Jim. Hij is
nog erg ziek. 't Zal nog wel dagen duren, voor hij
heelemaal begrijpt, wat er om hem heen gebeurt.
En daar hebben we weer iets, dat meer op een
verhaal lijkt dan op 't werkelijke leven. Hij denkt,
dat hij met een mooi jong meisje getrouwd is.
lederen keer, dat hij bij kennis komt, vraagt hij
naar zijn vrouw."
„En moet ik me nu nog zoo houden
„Ja 2eker 't Kan hoogstens nog maar voor een
paar dagen zijn. Hij gaat hard vooruit. Zoodra hij
sterk genoeg is, om den schok te kunnen verdragen,
kan de waarheid hem verteld worden."
Misschien besefte Ruth niet, hoeveel droefheid"
haar stem inhield.
„En dan V'
Robert Reagan, oud in ervaring, wijs in mensehen-
kennis, glimlachte slechts. „Niet getrouwd zijn is
een tekort, dat heel makkelijk te verhelpen is, als
een man en een meisje erg veel van elkaar houden."
„Denkt u, dat Jim van me houdt t" Een onbe
schrijfelijk geluk kwam bij zijn woorden Ruth's hart
vervullen.
„Natuurlijk denk ik dat. Ik heb een beetje ver
stand van liefde hóór ik tenminste te hebben. Ik
ben bijna veertig jaar met mijn vrouw getrouwd, en
ik houd nu nog meer van haar, dan toen we trouwden.
Als ik daar recht van spreken door krijg, dan zeg
ik, dat Jim van je houdt, 't Doet er niet toe, dat je
anders heet, 't doet er niet toe, dat je iemand anders
bent, dan hij denkt. Jij bent het meisje, dat hjj lief-
Zij betraden het groote ziekenhuis.
„Meneer Bradley heeft kamers op de vijfde ver
dieping. Er is een heel aardig wachtkamertje bij.
Ik ben bang, dat je daar den meesten tijd door zult
moeten brengen."
„Dat hindert niet. Als ik Jim maar af en toe zien
Zij kwamen door een deur, waarop stond „Geen
bezoek" en passeerden de daarop volgende deur.
Rutli kwam in een kleine, maar gezellige lioek-
kamer. Er stonden tafeltjes met tijdschriften, mak
kelijke stoelen en leeslampen.
„Trek je mantel maar uit en maak 't je prettig,"
zei Robert Reagan. „Je zult hier de eerste paar dagen
wel blijven. Ik weet 't niet zeker, maar 't zal wel
te schikken zijn, denk ik, dat je hier in 't ziekenhuis
kunt slapen en eten. Ik zal eens aan de zuster
vragen."
Jim's verpleegster kwam een paar minuten later
binnen. De eerste aanblik reeds van die oudere vrouw
met haar smetteloos schort en muts deed Rutli goed,
stelde haar gerust.
„TT bent zeker mevrouw Bradley t"
Reagan gaf antwoord, en zorgde, dat de verlegen
heid van het meisje niet werd opgemerkt. „Zooals
u ziet, heb ik mijn belofte gehouden, zuster Wheeler.
Mevrouw Bradley wou hier graag logeeren, of anders
zoo dicht mogelijk bij 't ziekenhuis."
„Dat is wel te schikken." Zuster Wlieeler gaf Ruth
hartelijk de hand. „Ik ben blij, dat u er bent. Ik zag
geen kans meneer Bradley uit te leggen, waarom u
niet kwam."
Zuster Wheeler keek Ruth met aandacht aan.
't Was wèl een eigenaardige toestand, vond zij. De
rijke jongeman was meer dood dan levend in 't zie
kenhuis gebracht, langzaam vergiftigd, en hier was
zijn jonge vrouwtje. Leek in ieder geval een goed,
verstandig kind.
Enfin, was de conclusie der verpleegster, dat was
allemaal haar afdeeling niet.
„Meneer Bradley is net wakker. Hij heeft nog een
mooi dutje gedaan vanmorgen. Hij voelt zich veel
sterker. Zou 't niet 't beste zijn, dat u meteen maar
even bij hem ging kijken f'
„O ja, graag Ruth vroeg zich af, of die kalme
.zuster, die zooveel scheen te weten, haar hart zou
kunnen hooren kloppen.
„Ik zal eerst een oogenblikje gaan. om hem te
dat u komt."
wendde zich glimlachend naar Ruth.
„Hoor eens, Ruth mag ik je als oude man een
raad geven t"
„Ja, o ja." Ruth was benieuwd, wat hij zeggen zou
zij hoopte, dat hij de dingen zou zeggen, die in haar
hart klonken.
Dat deed hij.
„Je bent een mooi meisje, Ruth, en je bent een
goed meisje. Ik heb je heelemaal uitgestudeerd. Jim
mag blij zijn, als hij je wint, en jij bent een dwaas
kind, als je die kamer niet ingaat om hem te hèlpen
winnen."
„Vindt u, dat ik. dat ik.
„Ik vind, dat je nergens meer om moet denken,
als je bij hem komt, dan om je liefde. Hij heeft je
gekozen, en ik geloof zeker, dat hij je nog kiest,
't Allerbeste, kind."
De zuster kwam terug. „Hij verlangt erg naar u,"
zei ze. „Schrikt u maar niet, als u hem ziet. II moet
niet vergeten, dat hij er heel leelijk voor heeft
WIE DOET ME WAT?
gestaan. Maar hij is nu beslist aan het beteren, me
vrouw Bradley. Dus u moet u niet laten neerslaan.
Met uw moed kunt u zijn moed helpen."
Maar het viel niet zoo licht, zuster Wheeler te
volgen en die kamer in te gaan, naar het bed, waar
Jim lag, heel, heel stil.
Hij zag er ongeloofelijk mager uit, en zijn gezicht
had de matte bleekheid van een lange, ernstige
ziekte. Zijn oogen, scherp aandachtig ondanks zijn
blindheid, schenen Ruth's gezicht diep te doorvor-
schen. Verbeeldde zij het zich slechts, doordat zij
smachtend hoopte, dat er heel even een glans van
herkenning in die oogen kwam '1 Zij zette de gedachte
onmiddellijk van zich af. Schijn, niets dan schijn.
Zij haalde vrijer adem, toen Jim's rustelooze
hand op de sprei naar de hare tastte.
„June, lieveling
..Hier ben ik, Jim," fluisterde zij, met een zege
zang van liefde in ieder woord. „Hier ben ik vlak bij
je, liefste."
„Je bent zoo lang weggebleven. Ik begreep niet...."
..Begreep je niet waar ik bleef
„Nee, engel."
„Ik mocht niet bij je." Een klein duiveltje in
Ruth's gedachten grijnsde om die zoo juiste, en
toch misleidende verklaring. „Ik mocht niet bij je.
Je was heel erg zwak. Maar nu word je beter."
„Nu word ik beter." Er klonk duidelijk vreugde
in de stem van den patiënt.
„Nu word je beter. We zullen er maar niet veel
over praten. We moeten erg kalm blijven. Als je
heelemaal beter bent, hebben we allen tijd om te
praten. Nu moet je meteen weer gaan slapen, en
ik blijf bij je zitten en ik houd je hand vast, en
„En je geeft me een kus, lieveling."
„Ik kus je, lieveling ik kus je honderd en dui
zend maal." Ruth's stem was schor van ontroering.
Zij boog zich over Jim heen, en vervulde haar be
lofte.
Reagan had bij de deur staan toezien. „Komt
u even hier, zuster," zei hij zacht, en zijn stem klonk
ook niet heelemaal helder.
Ze gingen het wachtkamertje in.
Zuster Wheeler deed zacht de deur dicht en keek
den advocaat aan. „TT moest eens weten, hoe ik
die twee benijd," zei het kalme verpleegstertje, en
er stonden zoowaar tranen in haar oogen. ..Liefde
jonge liefde is 't heerlijkste van 't leven."
„Weet u 't ook, zuster
„Hij is in Frankrijk gesneuveld," zei zuster
Wheeler, nadat zij van haar betraande zakdoekje
een prop had gemaakt. „We waren pas zes weken
getrouwd, toen hij wegging. Ik heb hem nooit meer
gezien."
Reagan wendde zich af. Hij verlangde ernaar,
zijn eigen Ruth te zien, die bijna veertig jaar zijn
teedere vrouw was geweest. Hij hoopte met heel
zijn bejaard hart, dat die jongelui er een succes
van zouden maken.
„Liefde is 't heerlijkste van 't leven."
Vervolg op pag, 26