41
zien
ikzelf. Ik herinner me, dat wij allen 0111 een groote
tafel aan de thee zaten, toen ik naast mij een ont
zettend lawaai hoorde, net of er met boeken gesmeten
werd. Het leek wel, of alle boeken uit een vak
waren gehaald en wild werden neergegooid op den
vloer van "de open galerij, die om de bibliotheek
loopt.
Ik keek op, maar zei niets. Er was niemand, die
een woord sprak, maar ik merkte op, dat de hertog
en zijn zuster blikken wisselden en toen naar mij
keken. Ik kreeg den indruk, dat niemand anders
in het vertrek iets gehoord had.
Na de thee sprak de hertog met zijn zuster en
toen nam hij me mee naar zijn kamer. Hij zei tegen
me: „U hebt lawaai gehoord, toen we aan de thee
zaten. Mijn zuster en ik zagen, dat u 't hoorde en
verder niemand."
Vervolgens vertelde liij me, dat het aan dien
kant van het kasteel spookte, en dat men er dat
zelfde geluid al vele jaren gehoord had. Eens had
het, toen hij op een Zondagavond in de bibliotheek
zat te werken, een uur geduurd. „Mijn zuster zal
u de heele historie vertellen," zei hij.
Den volgenden dag, toen lady Elspeth met mij
op wandeling was, deed zij mij het verhaal. Zij
was zoo vriendelijk te zeggen, dat zij en haar broer
mij echt als een der „uitverkorenen" beschouwden,
wijl ik, buiten henzelf, de eenige was, die het geluid
gehoord had. Zijzelf had verwacht, dat zij het
liooren zou, want toen zij voor de thee de bibliotheek
inkwam, had zij „den ouden man" gezien. Dit
was de geest van den harpist, die te Inveraray door
de mannen van Montrose was opgehangen, toen zij
de kloof op kwamen, den grooten markies van
Argyll achtervolgend. De harpist vertoont zich
altijd in het ruitpatroon der Campbells en hij is
een ongevaarlijk oud manneke. Gewoonlijk ziet
én hoort zij hem maar de hertog hoort alleen
het lawaai.
Het verhaal verbaasde me, omdat het tegen-
toen wij binnen
waren gekomen om
thee te drinken, had
zij het „manneke"
duidelijk op de
woordige kasteel betrekkelijk nieuw is het werd
gebouwd in 1750, en niet op de plaats van het
vroegere gebouw. Waarschijnlijk verschijnt de oude
stakker op de plek, waar de boom stond, waaraan
hij werd opgehangen.
Lady Elspeth vertelde verder Toen wij binnen
waren gekomen, om thee te drinken, had zij het
„manneke" duidelijk op de galerij zien staan. Wat
de andere aanwezigen betreft, Hooglandsche bis
schoppen en „Norfolksche knoedels" vond zij niet
eens meetellen (mr. Samuel Gurney kwam uit
Norfolk). Verwonderlijker was liet, dat de kamerheer
en zijn vrouw niets gemerkt hadden, terwijl ik,
die dan toch maar een Angelsakser was, de geluiden
hoorde. Ik merkte op, dat de aanwezigheid van
den bisschop op het kasteel een goede gelegenheid
was, om „het manneke" zijn kunsten af te leeren,
maar daar wou zij niet van hooren. Hij was, zei
ze, een vriend en in zekeren zin een beschermer
hij had 't best naar zijn zin en deed nooit iemand
kwaad.
Sindsdien heb ik den harpist dikwijls gehoerd.
In 1918; toen ik pas van een lange en bijna nood
lottige ziekte hersteld was, ben ik óók op Inveraray
geweest. Ik kreeg toen de „Archie"-kamer, die
boven de groene bibliotheek ligt en evenals deze
een torenuitbouw heeft. De heele veertien dagen
van mijn verblijf heb ik voortdurend gevoeld,
dat er iemand aanwezig was in de slaapkamer en
in den uitbouw, dien ik als zitkamer gebruikte.
Ik heb over mijn gewaarwordingen met niemand
gesproken dan met de tante van den hertog, wijlen
mrs. Callander van Ardkinglas en Cramond, die
mij vroeg, welke slaapkamer ik had. Toen ik 't
haar vertelde zei ze „Ik weet 't en ik heb 't gezien
Toen legde zij haar vinger op haar lippen.
Bij mijn vertrek van Inveraray wandelde lady
Elspeth met me mee tot 't poorthuis. Ik vroeg
haar, waarom ze mij die kamer had gegeven en
zij antwoordde „Voor uw eigen bestwil. Mijn
tante, lady Mary Glvn, die hier laatst zoo ziek
heeft gelegen, zou gestorven zijn, als ze die kamer
niet gekregen had."
Ook andere menschep hebben den harpist gezien.
Lady George Campbell zag hem in de blauwe kamer,
die in 't zelfde deel van 't kasteel ligt als de „Archie"-
kamer, en een van haar dochters zag hem op de
trappen, 's Nachts wordt vaak harpmuziek gehoord.
Verleden herfst kwam mrs. Ian Campbell op het
kasteel logeeren en zij bracht haar harp mee.
Zij kreeg de „Archie"-kamer en zette haar harp
in den toren. In den nacht hoorde zij er iemand op
spelen, en het was natuurlijk het „manneke". Bij
een vorig bezoek had de dame hetzelfde ondervonden.
Ill
Tk logeerde opnieuw op Inveraray in October 1922,
tegen het einde der maand. De hertog voelde zich
niet wel en was vroeg naar bed gegaan hij had
besloten, dat hij niet naar de begrafenis van den
markies van Breadalbane zou kunnen gaan den
volgenden dag.
Dien namiddag zaten lady Elspeth en mr. Ian
Campbell, een jongmensch van negentien, kleinzoon
van lord Walter Campbell en de tweede erfgenaam
van den hertog, samen in de groene bibliotheek,
die een ronde torenkamer tot uitbouw heeft. Op
een gegeven oogenblik hoorden zij een tumult,
alsof er in den toren met boeken rond werd ge
smeten en na een paar minuten gingen de deuren
tusschen den toren en de bibliotheek open. Zien
deden zij niets, maar er was iemand binnengekomen,
die langzaam en bedaard het vertrek rond schuifelde.
Lady Elspeth en mr. Ian Campbell haastten zich
naar boven, om het den hertog te vertellen, en
deze zei, dat de bezoeker „de oude man" moest
zijn. Hij was denkelijk wegens de begrafenis van
lord Breadalbane verschenen, zei de hertog
zulke verschijningen waren volstrekt niet ongewoon
bij den dood van voorname aanverwanten.
Een paar dagen later schreef de hertog mij, om
me van deze gebeurtenissen op de hoogte te stellen,
en denzelfden dag ontving ik een brief van lady
Elspeth, waarin ze meedeelde, dat „de kleine harpist
zich terdege geroerd had" omtrent den tijd van de
begrafenis. Het leek wel, of hij' op die manier zijn
ergernis wou toonen over de afwezigheid van het
hoofd der familie bij de lijkplechtigheid van een
der zijnen.
(Wordi vervolgd.)