vol menschen, zoodat ik heel dicht bij hem kon komen, zonder opgemerkt te worden. Hij stond voor een fijnen banketbakkerswinkel en tot mijn verba zing ging hij er zonder aarzeling binnen. Ik pos teerde me voor het winkelraam, naast een paar hui verende boefjes, die er al stonden, opgaande in de beschouwing van de onbereikbare heerlijkheden daarbinnen, en ik zag den ouden man voorzichtig zijn zakdoek openknoopen en de gift van het kleine meisje op de toonbank leggen. Ik had nauwelijks tijd om te verdwijnen, voor hij buiten kwam met een rooden papieren zak lekkers in de hand, en met snelle stappen liep hij weg in de richting van .den Jardin des Plant.es. Ik was zeer verwonderd om hetgeen ik gezien had, en mijn nieuwsgierigheid dreef me achter hem aan. Hij vertraagde zijn tred bij een der steegjes achter het Höpital de la Pitié, en ik zag hem een smerig oud huis binnengaan. Ik bleef een minuut of twee buiten wachten, en toen zocht ik tastend mijn weg door het pikdonkere portaal, klom een vuile trap op en kwam aan een deur, die op een kier stond. Een ijskoude, donkere kamer, in het midden drie havelooze kleine kinderen, bij elkaar gehurkt om een half-uit komfoor, in den hoek het eenige stuk meubilair een zindelijk ijzeren ledikant, met een kruisbeeld en een rozenkrans er boven aan den muur, en bij het raam een beeld van de Madonna, met bonte papieren bloemen versierd ik was in Italië, in mijn arm, verbannen Italië. En in het zuiverste Toscaansch vertelde het oudste zusje mij, dat Don Gaetano op de zolderkamer woonde. Ik klom daar heen en klopte, maar er kwam niemancj, dus deed ik de deur zelf open. De kamer was helder verlicht door een vlammend vuur. Don Gaetano zat met zijn rug naar de deur, op zijn knieën voor de kachel hij was boven 't vuur een sauspannetje aan 't war men naast hem op den vloer lag een oude matras met den welbekenden Abruzzen-mantel er overheen, en dicht bij, op een krant uitgespreid, lagen ver schillende lekkernijen, een sinaasappel, noten en rozijnen, en de roode papieren zak was er ook bij. Don Gaetano liet een klontje suiker in de sauspan vallen, roerde er in met een houtje, en ik hoorde hem met overredende stem zeggen „Che bella roba, que bella roba, quanto buono questo latte con lo zuccheroNon piangi, anima mia, adesso siamo pronti(„Oei, oei, wat lekker Fijn, die melk met suiker Huil maar niet, lieveling, 't is klaar hoor Er werd een zacht gerucht hoorbaar onder den Abruzzen-mantel en een zwart handje werd uitge strekt naar den papieren zak. „Prima il latte, prima il latte," („Eerst de melk, eerst de melk,") vermaande de oude man. „Non importa, piglia tu una," („Nou vooruit, neem er dan maar eentje,") toonde hij al berouw, en hij haalde een groote gebrande amandel uit den papieren zak; het handje verdween, en er werd geknabbel hoorbaar onder den mantel. Don Gaetano goot de warme melk op een schoteltje en lichtte toen voorzichtig een punt van den mantel op. Daar lag het arme aapje met zwoegende borst en oogen brandend van koorts. Zijn gezicht was zielig smal geworden met een aschgrauwe tint. De oude man nam het op zijn knieën, en als een moeder zoo teeder goot hij het een paar lepeltjes van de warme melk in den bek. Het dier keek met onverschillige oogen naar de lekkernijen op de tafel, en verstrooid het het zijn vingers door den baard van zijn meester gaan. Het was zoo slap, dat het zijn kop haast met op kon houden, en nu en dan hoestte het zoo. dat zijn magere lichaampje schok te, en drukte het zijn beide han den tegen zijn slapen. Don Gaetano schudde treurig het hoofd en legde den kleinen patiënt zorgzaam weer onder den mantel. De oude man kreeg '11 beetje een kleur toen hij mij zag. Ik zei hem, dat ik toevallig net langs kwam, toen hij zijn huis binnenging, en dat ik zoo vrij was geweest, hem te volgen naar boven om hem goeden morgen te wensclien en hem mijn nieuwe adres te geven in de hoop, dat hij weer voor me zou komen spelen, zooals vroeger. Terwijl ik sprak keek ik onwillekeurig rond naar het, draai- 01gel,en Don Gaetano, die begreep, vertelde me, dat liij geen orgel meer bespeelde hij zong. Ik keek naar den kostelijken stapel brandhout naast do kachel, naar de nieuwe deken, die voor het raam hing om den tocht te weren, naar de lekker nijen op de krant en ook ik begreep. aap was al drie weken ziek „la febbre" („de koorts"), vertelde de oude man. Wij kniel den ieder aan een kant van 't bed, en 't zieke dier keek mij aan met een stomme bede om hulp. Zijn neus was heet, net als bij zieke kinderen en honden, zijn gezicht was gerimpeld als dat van een oudé vrouw, en zijn oogen hadden een echt mensche- lijke uitdrukking gekregen. Zijn adem was erg kort, en we konden hem hooren zagen in zijn keel. De diagnose was niet moeilijk de aap had tering. Telkens weer strekte hij zijn magere armen uit alsof hij ons smeekte, hem te helpen, en Don Gaetano dacht, dat hij dat deed, omdat, hij adergelaten wou worden Ik had in dit geval graag toegegeven, hoewel ik in principe tegen die behandeling ben, als ik het mogelijk had geacht, dat er eenige baat uit had kunnen voortkomen maar ik wist maar al te goed, hoe onwaarscliijnlijk dit was, en ik deed al mijn best, om Don Gaetano hiervan te overtuigen. Helaas wist ik zelf niet wat er gedaan kon worden. Ik had in dien tijd een kennis onder de oppassers van het apenhuis in den Jardin des Plantes, en hij ging dienzelfden avond met me mee, om naar het dier te kijken hij zei, dat er niets aan te doen viel, en dat er geen hoop meer was. E11 hij had gelijk. Nog een week vlamde het vuur op de zolderkamer van Don Gaetano, toen werd het niet meer bijgehouden, en werd het donker en koud als tevoren in de woning van den ouden man. Zijn draaiorgel echter kon hij uit het pandjeshuis lossen, en er viel af en toe een geldstukje in zijn hoed ook. Hij stierf niet van den honger, en dat was ongeveer al, wat hij van Bet leven vroeg. Zoo kwam de lente en ik verliet Parijs; en God alleen weet, wat er van Don Gaetano geworden is. Als u soms eens een droefgeestig, oud draaiorgel op de binnenplaats hoort, ga dan naar het raam en geef den armen zwervenden muzikant een stuiver misschien is het Don Gaetano Als u vindt, dat zijn orgel u irriteert, probeer dan, of u er beter tegen kunt, als hij een eindje herder af gaat staan, maar stuur hem niet met barschheid wegHij krijgt tóch al zooveel harde woorden te hooren waarom zou den wij dan niet een beetje vriendelijk tegen hem zijn wij, die van muziek houden „Huil maar niet, lieveling 't is klaar hoor!" I) De mindere klassen in Italië passen nog aderlatingen toe voor alle soorten ziekten, en ook dieren worden aldus behandeld. Ik weet een aap in Napels, die tweemaal adergelaten werd. Uit „Memories and Vagaries"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 5