Torenhoog hejt een enkele, slankere beuk zijn ranke armen recht ten hemel. gezonde breedheid der welvarende kastanjes de middelmatige burgers ojider de hoornen, wie niets kan deren in hun genoeglijkheid. De boomen, vormloos-gebalde gevaarten in den groenen zomer, worden in den winter markante persoonlijkheden, levende wezens met felle karakteris tieken, verschillend als menschentypen, vertrouwd soms als vrienden en be kenden, als het eigen ik. Zóó, als die eikestam, hebben ook wij eenmaal in het leven gestaan, taai en tartend in een storm van tegenwerking en verzet. Zooals die berkeboom hebben ook wij wel eens staan droomen in den avond, smal en verloren, in onze verre jeugd. Ja, kromme dwerg in bet duindal, wij kénnen dat, als de barre levenswind anders wil dan jezelf, als je niet groeien moogt zooals je gewild bad. Maar wij zijn ook beuken geweest, som tijds, stil en hoog, en populieren stijlmenschen uit één stuk. Als levende symbolen, noodend tot bezinning, staan de winterhoornen om ons heen. Wie zich ééns liet imponeeren en bekoren door de schoonheid van bet „kale" boscb, treurt niet meer om het vallend blad. Blij herkent hij eiken herfst lijn en leest der vertrouwde boomgedaanten. Hij is weer onder vrienden, die na zomersche maskerade van loovers en festoenen, van druk en roezig zwatelen en lispelen, ten leste weer zichzelf zijnnaakt en zwijgend. Levende, geheimzinnige vrienden. Op zijn hoogeneenzamen post door den bliksem onttakeldsteekt een bergden zijn luguber geraamte nog de wolken in. Grootsch en majestueus rijst de veelstammige oude beuk op in het stadspark. een geheel van majesteitelijk evenwicht. Daar is de beuk, die als een menschelijke torso kan zijn, een heldenbeeld met gladden romp en ronde, geheven armen of als een kasteel, met vele torens en tinnen. Daar zijn de tengere berken met hun kantpatronen en den weemoed van hun vele doellooze lijnen de treurwilgen met hun eeuwig-tastende, weifelende spookvingers de ge kwelde duineiken met hun verkrampte wanhoopsgebaren. Daar is de zuivere opgaande lijn der serene populieren, de

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 35