BERNARD DE HOOG
r1866-1936
Si
De schilder van zon en licht
Het is een oude traditie in een nieuw kleed,
welke onze Hollandsche binnenhuisschil-
ders van het einde der vorige eeuw en van
heden verbindt met de glorieuze school van
interieur- en genreschilders uit de zeventiende eeuw,
die ook de gouden eeuw was onzer vaderlandsche
schilderkunst.
De hooggeprezen en hooggewaardeerde kunst van
een Jan Steen en een Dou, van een Mieris en een
Metsu, een Ostade en een Brouwer, van een Van der
.Meer en een De Hoogh vond, na bijna twee eeuwen
van stilstand en verval, haar voortzetting in de
grootmeesters der Haagsche School, in Israels en
Blommen, in Neuhuys en Valkenburg, in Bisschop
en Artz, haar vernieuwing in modernen geest.
Al deze kunstenaars hebben inmiddels het tijdelijke
met het eeuwige verwisseld, en hun kunst is museum
kunst geworden. Slechts weinigen hebben na hen
de traditie van het echte Nederlandsehe binnenhuis
schilderij hoog gehouden en mee gedragen met eere
tot in onzen nuchter-zakelijken tijd. Tot die weinigen
behoort ook de Haagsche interieurschilder Bernard
de Hoog, bij wiens zeventigsten verjaardag voor
enkele weken in de meeste bladen van beteekenis
artikelen verschenen vol waardeering voor zijn pictu
raal oeuvre, vol lof over de zeer persoonlijke hoe
danigheid zijner gezonde en zonnige, blij en blonde,
kleurige en dichterlijk idyllische kunst.
Men heeft in een dier critieken gezegd, dat deze
bejaarde, maar nog krachtige en vitale kunstenaar
altijd maar dooi' zijn binnenhuisjes schildert, „alsof
er geen vuiltje aan de lucht was". En inderdaad, wie
het voorrecht had, den heer de Hoog op zijn vriende
lijk, met gedistingeerder! smaak ingericht atelier te
bezoeken, wie zijn bij den kunsthandel Sala te Den
Haag ingerichte eere-tentoonstelling zag, en wie
daarenboven weet, hoe volhandig de schilder het
nog steeds heeft met allerlei, vaak zeer uiteenloo-
pende opdrachten, terwijl hij desondanks nog tijd
weet te vinden voor het uitbeelden van onderwerpen,
geheel vallende buiten den trant
van zijn meest beoefend genre,
die zal begrijpen, dat er bij den
heer de Hoog inderdaad geen
vuiltje aan de lucht moet wezen,
doch dat hij een rasschilder is, in
wiens vaardige hand het penseel
nooit rust en wiens vlotheid van
werken bewonderenswaardig is.
We zullen ons maar niet ver
diepen in de vanzelf opkomende
vraag, wat toch de oorzaak mag
zijn van het feit, dat betrekkelijk
zoo weinig werk van dezen vader-
landschen schilder in het eigen land
blijft, terwijl van den anderen kant,
somwijlen reeds vóór, maar zeker
11a gereedkomen, naar zijn doeken
door buitenlandsche koopers zoo
gretig wordt gedongen. We vreezen,
dat we dan zouden moeten wijzen
op een van weinig inzicht getuigend
gebrek aan waardeering. Want het
kan toch niet alleen het nationale
onderwerp zijn, dat den buitenlan
der aantrekt in het werk van De
Hoog de uitzonderlijke picturale
kwaliteiten spreken hier wel degelijk
een woordje mee. Want het werk
van De Hoog zal belmoren tot de
kunst, die blijft, omdat ze gezond
van oorsprong is en stoelt op de
kunstbegrippen eener nationale
school, die langer dan een halve
Bernard de Hoog in zijn atelier.
eeuw bloeide en als zoodanig in binnen- en buiten
land hoogelijk werd gewaardeerd.
In de doeken van De Hoog is rust en evenwicht,
zuiverheid van toon en een volmaakte harmonie van
kleur. Veelal zijn de interieurs van een zonnigheid en
een gloed, die iederen beschouwer onmiddellijk tref
fen, en die zelfs den meer ingewijden de vraag op de
lippen brengt „Maar schildert deze kunstenaar dan
met lichtgevende verf 1" Nooit vindt men een bru
taal effect, een harden, onnatuurlijken overgang. Tot
zelfs in de meer tonige, donkere doeken domineert
die fijn geobserveerde contrastwerking, die warme
kleur, die doordringt tot in de uiterste hoeken en
reliëf geeft aan alles, zonder het hoofdaccent te
schaden.
Opvallend ook is de rijke variatie, die de meester
in zijn op hetzelfde thema -- het bóeren-interieur
geïnspireerde werken weet aan te brengen. Levendige
tafereelen a la Jan Steen zijn geen zeldzaamheid en
het voorname kleurengamma draagt een zeer per
soonlijk en sterk visueel karakter.
Is Bernard de Hoog als interieurschilder een
meester van den allereersten rang, wiens werk reeds
in den aanvang dezer eeuw de aandacht van buiten
landsche critici trok, en o.a. in het bekende Engelsche
kunsttijdschrift „The Studio" van 1909 nog door
W. H. Watson zeer „hoog" werd aangeslagen, óók
als portretschilder, als bloemen- en stillevenschilder
behoort hij tot de allerbesten onzer tegenwoordige
Nederlandsehe schilders. Hier dezelfde soliede vak
manschap, dezelfde rijpheid en voldragenheid van
factuur en koloriet, een stofuitdrukking van onge-
loofelijke zuiverheid, een adel van voordracht en
dispositie, die het kenmerk zijn van een fijngevoelig,
smaakvol en hoogst intelligent kunstenaar.
F.ii wanneer men, in den loop van het gesprek daar
over zijn bewondering uitend, dan ten antwoord
krijgt „Och, ik schilder het maar zooals ik het zie,"
dan kenmerkt zulk een gezegde het beste den een
voud en de bescheidenheid van den kunstenaar, die
weet, te bouwen op een door de jaren met hard wer
ken en naarstig streven veroverde techniek, en het
eert hem dubbel, als kunstenaar en als mensch.
Is het dan ten slotte verwonderlijk, wanneer zijn
kunst juist den niet door allerlei ismen en kunst-
stroomingen van de wijs gebrachten, eenvoudigen
beschouwer zoo sterk aanspreekt
Zoo moet ook, afgezien nog van alle zuiver pic
turale kwaliteiten, de gevoeligheid van een schilderij
als „Het Licht der Wereld", dat we op de volgende
pagina in kleur reproduceeren, en waarvan het
groote origineel in het Bronovo-ziekenhuis te 's Hage
te bewonderen is, ongetwijfeld weerklank vinden in
het gemoed van iederen mensch, die eenvoud, waar
heid en oprechtheid op kunstgebied nog naar juiste
waarde weet te schatten.
Laat het dan zijn, dat men in dit doek bepaalde
figuren en groepeeringen, bepaalde lichteffecten zou
kunnen aanwijzen, die herinneren aan illustre voor
gangers, dat men parallellen zou kunnen trekken
met werken als de Kerstnachten van een Walter
Firle of een Fritz von Uhde en andere Duitsche
meesters, dit doet niets af aan het feit, dat er uit
deze voorstelling van het wondere gebeuren in den
eersten Kerstnacht een warme symboliek, een wel
dadige innigheid uitgaat.
Bekijk eens aandachtig zoo'11 kinderfiguurtje als
het meisje met het roode rokje en mutsje, dat met
haar Kerstgaven, schuchter en nieuwsgierig tegelijk,
nader treedt. Hoe zij verwonderd staart naar het
Wicht in de kribbe, waarvan zulk een geheimzinnig
licht uitstraalt. Een licht, dat, van boven in den stal
glijdend, het Kindje maakt tot het middelpunt, zoo
dat de omstanders in een geheimzinnig halfduister
zijn gehuld, dat Rembrandtiek aandoet. 'De knaap
in het lichtgele kleed, een neven-centrum van licht,
zooals in sterkere mate het meisje met den vogel op
Rembrandt's Nachtwacht, brengt even een levendige
noot op het donkere linkervoorplan. Godsdienstige
aandacht, eerbied en verbazing spreken uit de hou
ding der oude vrouw en der herders, die door hou
ding en gebaar de aandacht op het Kindje vestigen,
dat het Licht der Wereld worden zou, en dat door de
moeder in het eenvoudige boerenkleed met een feeder
gebaar wordt getoond.
We nemen hiermee afscheid van den schilder en
zijn oeuvre.
Krachtig en vitaal echter als de zeventigjarige
kunstenaar nog steeds is, mogen we nog veel van zijn
hand verwachten, dat waard is, te worden gezien en
bewonderd. Zijn fijne en ondanks alles zeer persoon
lijke kunst nog eens te mogen zetten in het licht der
algemeene belangstelling en waardeering, achtten
we ons een aangenamen plicht en een voorrecht.
.1. SCHEEPENS.