DE WERELDSCHOKKENDE MONA LISA-DIEFSTAL! Romantiek van een armen arbeider en een kostbaar kunstwerk Van tijd tot tijd haalt Vincenzo het gestolen schilderij nog tet voorschijn. Maar steeds minder. Hij ontdekt altijd denzelfden triom fantelijken glimlach ,,Ik heb de wereld getoond, dat ik nog steeds mijn macht bezit, de zelfde macht als in mijn jeugd". Dan voelt Per ruggio, dat ook hij een kerel zou kunnen zijn dan telt liij de bedragen der belooningen bij elkaar op en boekt ze alvast als inkomsten. Hij schrijft trotsche brieven naar huis ,,Ik blijf nog een jaar in Parijs en dan kom ik naar huis als de ..grande signo- re". Van 's morgens tot 's avonds zal ik met 'n sigaar in den mond staan Soms werkt Perruggio ook nog in het Louvre. Er valt altijd wel iets te repareeren, schoon te maken of in te lijsten. Niemand bekommert zich verder om hem. In de .Salie earrée" ziet hij de voorname be zoekers voor het bord staan. „Hier hing de Mona Lisa," lezen ze fluisterend. Dan hoort hij ze zeggen ..Wie zou het hebben gedaan Zou hij nu naar hen toegaan en vertellen „Ik ben hetAch, dan zouden ze om een oppasser roepen en hem laten opsluiten ze zouden hem voor een zwendelaar en bedrieger uitmaken. .Ia, iets anders was, als hij hun het geloof kon inpompen Dan zou den ze hem smeeken hun op zijn zolderkamertje de Mona Lisa te toonen Zoo droomt Vincenzo. En dan neemt hij weer zijn stofdoek en veegt de lijsten en glazen af. Tot Vincenzo Perruggio niet meer in Parijs wil werken. Hij, de bezitter van het grootste kunstwerk ter wereld, wil zich niet meer door iedereen voor „macaroni-eter" laten uitschelden. Hij neemt zijn kist. sjouwt er mee naar het station en koopt een kaartje voor Milaan. In deze stad vindt hij spoedig werk bij een schilder, en wordt zelfs zoo goed be taald, dat hij zich een uitstapje naar Dumenza kan veroorloven. Hij laat de houten kist bij. zijn patroon achter. Voor een kort uitstapje neemt men toch niet alles mee Toevallig heeft de vrouw van den baas hout noodig om het vuur aan te maken. Ze wil de oude kist stuk hakken. „Niet doen, die is van Vincenzo roept de meester, die juist binnenkomt. Goed. dan neemt ze wat anders. In Milaan leert Vincenzo den Rus Bilikow kennen. Hij vertelt hem, dat hij in Parijs in het Louvre heeft gewerkt. „Wie zou toch de Mona Lisa hebben vraagt de Rus peinzend. ..Als ik dien kerel kende, dan ging ik onmiddellijk met hem naar Monte Carlo daar vind ik wel een kooper voor het schilderij. Op zulke dingen, die in al de kranten over heel de wereld hebben gestaan, zijn die rijke menschen tuk." Vincenzo denkt na, Hoe lang zal hij het schilderij eigenlijk met zich mee moeten sleepen Hij speldt Bilikow op de mouw, dat hij een eopiïst kent, die al tijd in het Louvre werkte, om daarna zijn eopieën in Monte Carlo te versjacheren. „Ik zelf," zegt hij, „kan je een oud origineel schilderij verschaffen, maar natuurlijk geen Rafaël of Leonardo. Als je de reis betaalt, ga ik mee." De Rus staat in vuur en vlam. Ze reizen af. Vincenzo met zijn houten kist. Maar reeds in Genua berouwt het hem. Als Bilikow inden restauratie-wagen zit. vlucht hij uit den trein, ver bergt zich en rijdt met zijn kist naar Milaan terug. Den volgenden dag vertrekt hij naar Parijs. Hij wil daar zijn buit verkoopen, zonder de ontvangst met een lokvogel te moeten deelen. Hij schrijft brieven aan Rockefeller, Morgan, Carnegie. In elk epistel zegt hij, dat hij de Mona Lisa bezit. Hij schrijft aan de Duitsche. Engelsche en Russische musea. Hij schrijft°aan de groote kunsthandelaars in heel Europa. Hij verzekert steeds „Ik heb de Mona Lisa. Ik nam haar eigenhandig van den muur." Maar de musea, de kunsthandelaars, de rijke menschen heb ben zulke brieven al zoo dikwijls ontvangen. De brieven van Vincenzo vliegen in de papiermand en Gioconda blijft in haar kist, De terugkeer Op 29 November 1913 wacht Signore Alfredo Geri aan de Via Borgo Ognissanti in zijn „Galleria d'Arte Antica a Moderna" op zijn klanten. Slechts de aller rijkste verzamelaars komen voor hem in aanmerking; hij heeft uitsluitend eersteklas-voorwerpen. Tusschen zijn post vindt Geri een brief met een handschrift, dat in zijn Galleria past als een klomp op den parket vloer van de groote opera. Half nieuwsgierig, half verveeld leest hij „Parijs, 27 November 1913. De Mona Lisa is in mijn bezit. Ik ben van meening, dat de Italianen aanspraak op dit werk kunnen maken, daar de schepper een Italiaan is. Het is mijn droom het kunstwerk weer terug te geven aan mijn land, vanwaar het is gekomen. Leonardo". Signore Geri denkt Schade doen kan het me niet, als ik voor den schijn er eens op inga. Hij schrijft „Ben zeer dankbaar en zeer geïnteresseerd". Om gaand komt een tweede brief uit Parijs„Men zal verdere onderhandelingen komen voeren Terwijl Signore Geri dit leest, stapt een slecht gekleed, zeer armoedig uitziend mensch zijn voorname Galleria binnen. De Signore wenkt met de hand. Gebedeld wordt hier niet De persoon blijft en stelt zich als handelaar uit Parijs voor. Hij heeft de Mona Lisa dadelijk maar meegebracht. De Signore moet zich met hem in zijn hotel „Tripolis" in verbinding stellen daar kan hij, als men het tenminste eens wordt, het schilderij direct in ontvangst nemen. Mijnheer Geri wordt koud en warm. Hij veront- •schuldigt zich. Hij belt heimelijk mijnheer Poggi, den directeur van het museum in Florence, op. Mijn heer Poggi wordt eveneens warm en koud. Hij telefo neert op zijn beurt met mijnheer Ricce uit Rome, den generaal-directeur van Schoone Kunsten. Mijnheer Ricci wordt ook warm en koud. Hij ijlt naar Florence. Ondertusschen gaan de lieeren Geri en Poggi met den haveloozen man naar liet kleine „Tripolis", van welks bestaan ze tot nog toe geen enkel idee hadden. De heeren moeten drie trappen opklimmen, want het hotel kent geen lift. Van nummer twintig opent de man de deur. Hij bukt zich, haalt een oude houten kist te voorschijn, neemt het deksel er af, gooit den inhoud, een met verf besmeurden kiel, een ge bruikt hemd, een paar sokken en een oude, verwaar loosde gitaar, op den grond. Nu is de kist leeg. De beide heeren kijken elkaar aan. Zijn ze door een krankzinnige beetgenomen Dan haalt de man nog een plank uit de kist en vervolgens komt een vier kant stuk hout te voorschijn. Hij draait liet om. En aan de oogen van de twee lieeren vertoont zich Mona Lisa Geri en Poggi klemmen zich aan elkaar vast. Als „Hoe diep ben ik gezonkenBespiegelingen van een wijsgeer in de onderaardsehe ge welven van het kou we - museum te Parijs. voorzichtige kunstkenners onder- zoeken ze echter eerst den achter- Cl T wand. In orde Ja, daar staat het stempel van het LouvreJ......-»...........! Ook het catalogusnummer is goed. De twee heeren staren naar de lompen, waar onder Mona Lisa lag verborgen. „Hier heeft ze zeven entwintig maanden gelegen," verklaart „Leonardo" rustig. Dan vraagt liij naar de betaling. Men moet er zich eerst door een nauwkeurig onderzoek van over tuigen of het werk wel echt is men hoort tegen woordig van zulke geraffineerde vervalschingen, ver ontschuldigen zich de beide heeren. „Ze is echt," antwoordt „Leonardo" glimlachend, „dat kan nie mand zoo zeker weten als ik. want ik heb het schilderij met eigen handen van den muur in het Louvre genomen." „Leonardo" staat mijnheer Poggi toe, dat hij het schilderij meeneemt naar het museum. Den volgen den dag komt mijnheer Ricci uit Rome. Hij onder zoekt het schilderij nauwkeurig en verklaart dan „Het is de Mona Lisa Het origineelDe „eigenaar" staat er bij. Hij vraagt „Thans zou ik graag mijn geld hebben; bedenk, dat ik nog maar twee lire bezit De drie voorname heeren onderhandelen vriendelijk met „Leonardo". Dan wordt er plotseling een zware hand op zijn schouder gelegd. „U bent mijn arrestant Waartoe de Parijsche politie geen kans kreeg, dat doet thans de Florentijnsche. „Leonardo" verliest zijn indrukwekkenden naam en staat thans als Vincenzo Perruggio in de documenten van het voor onderzoek vermeld. De Italiaansche regeering be licht het heuglijk nieuws onmiddellijk aan den Franse,hen ambassadeur. Zijne excellentie haast zich er zijn vaderland van op de hoogte te stellen. De Mona Lisa is gevonden! L^xtra-editie De Gioconda is gevonden, de Mona Lisa is er weer Parijs juichtAlleen monsieur Homolle steekt zijn neus nog dieper in de lijvige boe ken van de nationale bibliotheek hij wil door deze ge beurtenis niet aan zijn Louvre-tijd worden herinnerd. Monsieur Dujardin-Beumetz, sedert den dief stal „gepensionneerd" staatssecretaris van Schoone Kunsten, glimlacht bitter. En de Parijsche politie is woedend. Het is toch onmogelijk, dat de diefstal zoo eenvoudig werd uitgevoerd en het schilderij zonder moeite over de grenzen kon worden gebracht, be weren zij. 't Liefst zouden ze niets meer van de heele zaak hooien. Een publicist, die wegens zijn scherpe pen zeer wordt gevreesd, wijst op de mogelijkheid, dat mijnheer Lepine nu waarschijnlijk al zijn krach ten zal inspannen om te bewijzen, dat Vincenzo Per ruggio niet als dader van den diefstal in aanmerking kan komen. Maar al spoedig wordt vastgesteld, dat de door de Florentijnsche politie gestuurde vingeraf drukken van Vincenzo overeenstemmen met. die op het glas. Nu valt er niets meer aan te doen. De twee politie-agenteu, die zich over den „macaroni-eter" wegens zijn brief aan den minister-president vroolijk maakten, voelen zich nu verre van opgewekt. En wat verklaart de vlegel voor den Florentijn- schen reehter-commissaris „Ik heb op Maandag 21 Augustus 1911, om half acht 's morgens heel al leen het schilderij uit de lijst gehaald en het glas weggezet. Er liepen verschillende menschen door de „Salie earrée". Niemand vroeg me iets. Toen heb ik het portret onder mijn werkkiel verborgen en ben zonder moeilijkheden de trap afgegaan naar de Cour Visconto, na de klink, die aan den binnenkant van de deur zat, te hebben verwijderd, teneinde mijn mo gelijke vervolgors te kunnen ophouden. De klink gooide ik weg. Heeft men haar niet gevonden Daar na ging ik naar mijn kamertje en borg de Mona Lisa in mijn kist. Eerst later heb ik in die kist een dubbelen bodera gemaakt." Dat was alles Tegen zulke een voudige verklaringen kan de politie van een wereld stad niet op Stille, verbitterde vijanden van Vincenzo zijn ook

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1936 | | pagina 30