GEBREID MANTELTJE
EN SLOBBROEKJE
GEHAAKT
WACENDEKJE
Voor Baby's eerste levensjaar
Met wat handigheid en goeden smaak kunnen
onze kleintjes steeds leuk en voordeelig gekleed
gaan, want hoe weinig kost feitelijk zoo n aardig
gebreid slobbroekje met manteltje van dezelfde
kleur, waarvan ons plaatje u een modelletje laat
zien.
Als materiaal nemen we ongeveer 175 gram licht
blauwe zephirwol en lange breinaalden nr. 21/2
MANTELTJE
Dit wordt in drie gedeelten gebreid, nl. linker
voorpand, reehtervoorpand en rugpand. Ook de
mouwen worden afzonderlijk gebreid.
We beginnen met het eerste voorpand en zetten 30
steken op.
Steeds ribbels breien, dus de heen- en teruggaande
naalden recht.
In het geheel breien we 45 ribbels, waarna we 2
recht, 2 averecht breien.
Na 1 naald 2 recht, 2 averecht, wordt op het einde
van de volgende naald, vóór de 2 laatste steken, de
draad om de naald geslagen en Worden dan 2 steken
te zamen gebreid.
Vervolgens weer een naald 2 recht, 2 averecht
breien, waarbij men van den omslag nu een steek
breit en wel zoodanig, dat deze precies in het patroon
past, dus blijft het patroon 2 recht, 2 averecht. Dan
op het einde van de volgende naald weer een gaatje
maken, maar dan zoo, dat dit 2e gaatje schuin boven
het eerste komt te liggen. Men slaat dus den draad
om de naald, wanneer men gekomen is tot één steek
voor den steek, die van het lusje gebreid werd bij
den vorigen toer en breit dan 2 steken te zamen.
Op deze wijze wordt de gaatjestoer telkens herhaald
door op hét einde van.de naald telkens op dezelfde
wijze om te slaan en dan 2 steken te zamen te breien.
Alle gaatjes komen schuin boven elkaar te liggen,
daarom den draad om de naald slaan telkens een
steek voor den steek,
die van het lusje ge
breid werd bij den vori
gen toer. Wanneer er
na het draad-omslaan
een averechte steek
moet gebreid worden,
slaat men den draad
2 x om de naald.
Voor den gaatjestoer
van het andere voor
pand, dat op dezelfde
manier gebreid wordt,
breit men in plaats
van telkens omslaan
minderen, nu omslaan
overhalen (1 steek af
halen, 1 steek breien
en den afgehaalden
steek over den ge-
breiden steek halen).
Op deze wijze komt
de gaatjestoer ook
weer in schuine rich
ting, maar nu tegen
overgesteld te liggen,
zoodat de lijnen der
gaatjestoeren naar el
kaar toe loopen. Boven
14 steken gaatjestoe
ren maken, dan de ove
rige 16 steken afkan-
ten en boven den hoog-
sten gaatjestoer nog 8
naalden breien. Dan
alle steken afkanten.
Het rugpand wordt
begonnen met oen
opzetrand van 60 ste
ken. Het wordt geheel
gelijk aan de beide
voorpanden gebreid,
waarbij men natuur
lijk aan weerszijden de
gaatjestoeren moet
breien. Aan de eene
zijde dus telkens om
slaan, overhalen, aan
de andere zijde om
slaan, minderen.
Mouwtjes hiervoor
worden 40 steken opge
zet. Men breit eerst 20 ribbels (heen- en teruggaande
naalden geheel recht) en gaat dan minderen door
telkens de 2 middelste steken te zamen te breien.
Na 8 ribbels op deze wijze gebreid te hebben, breit
men nog 5 ribbels zonder te minderen.
Daarna afkanten. Dan de mouwnaden en de zij
naden verbinden en de mouwen in het jasje zetten.
Vervolgens allé randen van het jasje met 1 toer
vasten omhaken, waarna boven langs den hals nog
1 stokjestoer wordt gehaakt. Daartoe telkens 1
stokje in een vaste van den vorigen toer haken,
dan 2 lossen, waarbij men 2 vasten van den vorigen
toer overslaat, daarna weer 1 stokje, enz.
Door dezen stokjestoer wordt een gehaakt koordje,
dat op het einde van kwastjes wordt voorzien,
gehaald.
SLOBBROEKJE
Voor liet broekje zetten we 60 steken op. We
beginnen bovenaan bij den boord en breien het
broekje op 2 naalden in twee helften, die later aan
elkaar genaaid worden. De boord wordt 2 recht,
2 averecht gebreid, 16 naalden hoog. Bij de 7e naald
moet om de 6 steken telkens een gaatje worden
gemaakt. Dit doet men door den draad om de naald
te slaan en dan twee steken te zamen te breien.
Bij de daarop volgende naald worden die omslagen
dan weer als steken gebreid. Na 16 naalden ribbels
breien. Tevens wordt onmiddellijk na den boord de
verhooging voor de achterzijde van liet broekje
gebreid.
Hiervoor breit men 6 steken, omkeeren, terug-
breien en weer 6 steken er bij breien, en dus in het
geheel twaalf steken. Dan weer omkeeren, terug-
breien, enz. en telkens 6 nieuwe steken er bij breien,
totdat er aan de andere zijde van de naald nog 18
ongebreide steken op de naald staan. Dan weer met
alle steken verder doorbreien en vanaf dit punt in
het geheel nu nog 40 ribbels breien. Nu begint het
minderen voor de pijpjes. Voor dit minderen breit
men telkens op het einde en begin van een naald 2
steken tezamen. Dit herhaalt men in liet geheel
12 x, zoodat er nog 36 steken over zijn. Dan nog 30
ribbels breien zonder meerderen of minderen.
Op een na den laats ten ribbeltoer, wordt 1 gaatjes
toer gebreid (zie boven). Dan nog I ribbeltoer brei
en, waarna begonnen wordt met het voetje. We
breien hiervoor boven de middelste 15 steken nog
14 ribbels, daarna de lussen van dit middelste ge
breide stukje opzij en onderaan opnemen en boven
deze lussen en de overige steken nog 7 ribbels
breien (op één naald). Afkanten en het tweede deel
van het broekje gelijk aan het eerste deel breien.
Door de gaatjestoeren wordt een lossenkoordje
gehaald, dat gehaakt wordt van dezelfde wol en
aan het einde met kwastjes wordt versierd.
Voor dit snoezige wagendekje hebben we 206
gram witte zephirwol noodig of witte babywol.
verder nog een weinig rose en lichtblauwe zeer dikke
babywol en wat witte haakzijde.
We beginnen met een opzetrand van 78 lossen en
haken met witte wol
te toer stokjes in iedere losse van den opzetrand.
2e toer vasten in ieder stokje van den vorigen
toer.
3e toer afwisselend 1 vaste en 1 stokje haken,
waarbij het stokje gewerkt wordt om de vaste van
den vorigen toer. Men steekt daartoe met de haak-
naald van voren naar achteren en weer naar voren
om het „staafje" van de onderste vaste, haakt dan
het stokje op de gewone manier af.
4e toer vasten in iederen steek van den vorigen
toer.
5e toer als de 3e toer, maar nu de stokjes haken
boven de vasten en de vasten boven de stokjes, dus
het patroontje verspringen. Op deze wijze 46 stokjes-
toeren haken, waarbij iie toeren 23 en 45 tel
kens afwisselend herhaald worden. Dan het dekje
met vasten omhaken, waarbij op de hoeken telkens
3 vasten worden gehaakt.
Dan volgen nog 1 toer vasten met zij 1 toer
vasten met de dikke rose wol1 toer vasten met zij
1 toer vasten met dikke lichtblauwe wol en. ten slotte
een wit zijden picootje, waarvoor men haakt
2 vasten in een vaste van den vorigen toer (licht
blauwe wol), 3 lossen en 1 vaste in de le van deze
3 lossen (picootje), vervolgens weer 2 vasten in de
volgende vaste, dan weer 1 picot enz. Op de hoeken
haakt men telkens in iedere vaste: 2 vasten, 1
picot, 2 vasten.