Het land der CAfrikaansche
reuzen
•sf
•"'•i ?S*V
Gatti
doo
Eenige Watoessi-fvrinsen, vol aandacht voor de voorgeleide heilige
rundei'en.
Ken groep Watoessi-ruuderen, Op deze joto ziet men duidelijk <le enorme spanwijdte der
hoorn# van deze di-eren.
RWANDA—
Zooals ruim een halve eeuw
geleden de Engelsche ontdek
kingsreizigers Stanley en Li
vingstone hun befaamde toch
ten maakten door het Zwarte
Werelddeel, Afrika, bereist
thans de Italiaansche com
mandant Attilio Gatti dit Zui
delijk continent reeds meer
dan dertien jaar. De resul
taten zijner onderzoekingen,
de van deze tochten afkomstige
anthr apologische, ethnogra-
phische, zoölogische en palae-
ontologische verzamelingen
zijn verspreid over alle weten
schappelijke musea ter wereld. Rij maakte
interessante studies van zeldzame diersoorten.
In ons artikel geeft hij een beknopt relaas
van zijn reis in het land der Afrikaansche
reuzen in Midden-Afrika.
De jacht op een koppel patrijzen had mij een
eind bergopwaarts gelokt, terwijl mijn echt-
genoote in onzen reiswagen op mijn terug
keer wachtte.
Toen ik, enkele minuten tevoren, onze standplaats
verlaten had, was er, zoover het oog kon reiken,
o-een enkel levend wezen te bespeuren geweest. Bij
mijn terugkeer bleek opeens de heele omgeving te
krioelen van menschen. Boven allen uit, en zelfs
boven de kap van onzen reisauto uit, verscheen de
kaarsrecht gedragen, prachtig gesneden kop van
een Watoessi-prins, bekroond door de bewerkelijke
coiffure van zijn twee hooge kuiven.
Bij het naderen van dezen indrukwekkenden
jongeman, zeven en 'n halven voet lang (2.25 meter)
gekleed in een vlekkeloos witte toga, met 100de
zonnen bespikkeld, die zijn slankheid nog accen
tueerde, scheen het mij, alsof mijn eigen zes voeten
lengte plotseling en zeer tot mijn nadeel waren in
gekrompen. Ik gevoelde mij lomp, zwaar en onhandig
log naast dezen slanken reus.
.Amashyo," was mijn groet.
..Dat gij veel runderen uw eigendom moogt noe
men," klonk het antwoord, vergezeld van een bui
ging zoo gracieus, als men aan het hof nauwelijks
verwachten zou. De vergenoegde glimlach, waarmee
hij mijn kennis van de Watoessi-gewoonte erkende,
verlichtte zijn koperkleurig gelaat, waaruit sympa
thieke bedachtzaamheid en groote
intelligentie spraken. Zijn voor
hoofd was hoog en glad, lange
oogwimpers verzachtten eenigs-
zins den schitterenden glans van
een paar groote, koffiekleurige
oogen. Zijn lange, hoog-gewelfde
neus duidde op den geboren aris
tocraat. Een kort, zwart punt
baardje voltooide harmonieus den
ascetischen driehoek van zijn goed
geproportionneerd hoofd.
„Wat verlangt deze reus
vroeg mijn vrouw me. .,lk heb
het hem gevraagd, maar ik ver
sta geen woord van hetgeen hij
zegt. Binds jij den berg bent op
gegaan, is hij daar op eenige
passen van onzen auto als een standbeeld blijven
staan."
Ofschoon de Watoessi-neger geen woord Engelsch
bleek te verstaan, begreep hij nochtans onmiddel
lijk de bedoeling van de vraag mijner echtgenoote.
..Ik kwam met mijn krijgers voorbij," zei hij een
voudig en op eerbiedigen toon, „en ik zag, dat me
vrouw alleen was. Toen heb
ik gewacht tot uw terug
komst, Ayee amahoroyce
„De vrede zij met u,"
antwoordde ik.
Een nieuwe buiging, dan
keerde hij zich om, en
verliet hij ons met veeren
den tred, omgeven als door
een aureool van waardig
heid, ik zou bijna zeggen
van majesteit, terwijl zijn
gevolg voorafging, bestaan
de uit Bahoetoe-krijgers
en Batwa-pygmeeën (dwer
gen) als draagstoel-dragers,
die zich haastten hun ge
wone plaats in de rij weer
in te nemen.
Een jonge Watoessi-prins
is zijn makker behulpzaam
in tiet opmaken zijner dub
bele kuif, de masunzu, welke
het nationaal kenteeken is
der mannen van den stam.
Deze kleine episode teekent uitnemend een der
voornaamste karaktertrekken van dit sympathieke
volk van Midden-Afrika, dat ongetwijfeld vele
eeuwen lang in zijn gewoonten den invloed nog
heeft bewaard der oude Egyptische beschaving,
liet Watoessi-ras is een volk van prinsen en opper
hoofden, die, wie weet sinds hoeveel honderden jaren
reeds, over het land Rwanda hebben geregeerd
onder den absoluut monarehalen staatsvorm, herin
nerend aan de feodale instellingen onzer middel
eeuwen. Sinds, veertig jaar geleden, de blanken
tot in deze woeste streken van Midden-Afrika zijn
doorgedrongen, hebben ze in allen eenvoud de mo
derne begrippen en gewoonten onzer beschaving
overgenomen, zonder nochtans iets in te hoeten van
hun natuurlijke gevoelens van ridderlijkheid en
trots, van hun voorliefde voor plechtigheden en
feesten.
Het tijdperk, waarin de voorvaderen van den
Watoessi-stam zich meester maakten van liet thans
door hun nakomelingen bewoonde gebied, ligt in het
verre verleden. Het is een zeer vruchtbaar land,
met machtige, door wouden bedekte bergen, weide
velden van een geweldige uitgestrektheid, en bouw
land van groote vruchtbaarheid, ten gevolge van de
aanwezigheid van een aantal groote en kleine meren.
Rwanda telt voorts een tiental vulkanen. Ze zijn met
hun meest onder de eeuwige sneeuw smeulende kra
ters als het ware het beeld van de vurige inborst der
inboorlingen, brandend onder een bijna onverschil
lig, koel uiterlijk, een houding vol waardigheid en
zelfs met '11 tikje minachting.
Tot voor enkele jaren uitte deze vurigheid en
warmte van temperament zich herhaaldelijk in felle
oorlogen met naburige stammen, in bloeddorstige
wr aak-tochten, in onmensehelijk wreede folteringen
en straffen.
Een proefje hiervan gaf
ons een te onzer eer op
gevoerd dansspel, aan het
hof van Rudaliigwa, wiens