DE SLANG EN HET PARADIJS
door John Qd). Claverten
DE SPROKKELAAR
HotelBristol" in Cairo zat tjokvol Engelsche
landgenooten John Carter kon wanen zich
naar Londen te hebben verplaatst. Hij
kwam tegen den middag aan, regelrecht
vanuit het Congoleesche binnenland aangetrokken
door het bericht van een van zijn vrienden, dat
May Weston er ook logeerde. Twee weken had de
lange en vermoeiende reis geduurd en na zijn aan
komst had hij nauwelijks vijf minuten uoodig om
te weten, dat al die inspanning nutteloos was
geweest.
Hij ontmoette May in de hal en bij den eersten
oogopslag zag hij, dat zij hoegenaamd niet ver
anderd was, sinds hij twee jaar geleden ergens op
een Engelsch stationnetje afscheid van haai- had
genomen. Zij was nog even knap en lief en nog even
zorgeloos en vroolijk. Er was een heer in haar ge
zelschap met een keurig verzorgd uiterlijk, een
fatterig jongmensch, dat rook naar pommade en
parfum, en bij wien hij in zijn te wijde en kaal ge
worden smoking heel poovertjes afstak.
May scheen de onverwachte ontmoeting niet
zeer aangenaam te vinden.
..John jij hier Oók een toevallig weerzien."
Het klonk verrast, niet in het minst verheugd.
Hij miste ook de oude hartelijkheid in haar stem.
„Niet zoo toevallig als je denkt," kon hij niet nalaten
op te merken. ,.Ik vernam van Dick Sempil, dat je
hier was."
Zijn antwoord scheen haar iets te denken te
geven, zij fronste voor een ondeelbaar oogenblik
haar fraai gewelfde wenkbrauwen. „Ohzoo dus
niet toevallig," zei ze met een ijle, verre stem. Toen
stelde ze hem voor aan haar gezelschap als een
ouden schoolvriend, die naar den Congo was gegaan.
Lord Melvill," zei ze vervolgens, met een gebaar
naar het fatterig jongmensch.
John kreeg een onverschilligen blik en een hoofd
knikje van mvlord. Toen deze zich verwijderde,
zocht hij met May een plaats op het terras. Allebei
voelden zij zich vreemd tegenover elkaar. Zij dachten
aan het afscheid en aan dien kus daar op 't station
netje. Een kus zonder belofte gegeven in een
opwelling van weemoed, omdat een oude band ver
broken stond te worden. Er had nooit iets anders
tusschen hen bestaan dan vriendschap. Dat andere
was bij hem pas na de scheiding gekomen. Maar liij
had er haar nooit over geschreven een man, die zich
door het bedrog van een ander eensklaps alles ont
nomen ziet wat hij bezit en gedwongen is, zich een
bestaan te zoeken in den vreemde, kan geen vrouw
aan zich binden, alvorens hij weet, dat hij slagen
zal. Vergeten had hij haar echter niet zijn aanwe
zigheid was hier het bewijs van.
„Ik vind je veranderd," zei May, toen het zwijgen
begon te drukken.
Hij wist, dat zij bedoelde, dat hij niet in zijn voor
deel veranderd was. Zijn uiterlijk was verwaarloosd
en zijn optreden had dat ruwe vastberadene,
waarmee een man zich wapent tegenover de duizend
en een moeilijkheden, waardoor hij zich bedreigd
ziet.
„De wildernis," zei hij veelbeteekenend.
May bestudeerde zijn gelaat, even. Zij wist, dat hij
niet ouder was dan dertig, maar hij leek veertig.
Het viel haar moeilijk inden man met dat vermoeide,
zorgelijke uiterlijk haar vroolijken, levenslustigen
vriend van een paar jaar geleden te herkennen.
Hij moest daarginds een zwaar bestaan slijten,
anders liet zich zoo'n verandering niet verklaren.
„Het valt daar zeker niet mee vroeg ze.
„Neen, het is heel anders dan ik me had voor
gesteld. Het is een schier boven menschel ij ke taak
voor een Europeaan, met behulp van wat primitieve
werktuigen en 'n troep luie negers een stuk wildernis
in een vrucht-dragen den katoentuin te herscheppen.
Ik wil eerlijk bekennen, dat ik vaak op het punt
heb gestaan eronder te bezwijken en den boel op te
geven. Vandaag ben ik blij, dat ik voet bij stuk heb
gehouden. Ik zie resultaat van mijn werk, en dat
is al meer, dan ik 'n jaar geleden zou hebben durven
verwachten."
„Woon je daar lieelemaal alleen Ik bedoel geen
andere Europeanen V'
John knikte. „De dichtstbijzijnde plantage ligt
twee dagreizen ver. Men komt er langs een openge-
kapt pad in het oerwoud. Géén streek,waar je je voor
je genoegen zou vestigen, May."
Er keerde iets van de oude vertrouwelijkheid
tusschen hen terug, toen hij haar naam zei. Maar
May kreeg een afschrikkend visioen van de eenzaam
heid en het ruwe leven in liet Afrikaansehe binnen
land. Zij dacht aan de vele bekende en aan de on
telbare onbekende gevaren, waardoor een Europeaan
beloerd werd - en zij rilde.
„Ik zou me daar nooit willen
vestigen tot geen prijs ter
wereld," zei ze met een vreesaeh-
tigen klank in haar stem.
Haar woorden joegen het laatste
vleugje hoop op de vlucht, dat na
die onverschillige begroeting mis
schien nog in hem was achterge
bleven. Hij zei tot zichzelf, dat hij
dwaas was geweest, met zich hier
heen te begeven. Hij had haar de
eerste vijf of zes jaren niets aan te
bieden dan een leven, waarvoor elke
vrouw zou terugdeinzen. Tenzij een
sterke liefde haar de kracht en den
moed gaf, de moeilijkheden het
hoofd te bieden. Die liefde kon hij
van May niet meer venvachten
hij was haar vreemd geworden in
die twee jaren.
„Ik begrijp het," zei hij met
een stug glimlachje, terwijl hij zijn
blik van haar afwendde. Hij zag
lord Melvill loopen én er kwam
een jaloerscli gevoel in hem op.
„Is lord Melvill je vriend V' vroeg
hij met een zoo onverschillig moge
lijke stem.
„Ja," zei May en er steeg een
lichte blos naar haar gelaat. „Hij
is ook vanmorgen aangekomen
vanavond verwacht hij zijn moeder
en zijn zuster. We hebben elkaar ontmoet in Londen."
„Een vriend - en spoedig wat anders," dacht hij
eenigszins bitter. May was de verwarring te boven
gekomen, waarin zijn vraag haar gebracht had.
„Je gekscheerde zooeven toch zeker, toen je zei,
dat je alleen voor mij hierheen was gekomen vroeg
ze glimlachend. „Of heb ik je verkeerd begrepen
„Dat was een grapje ik moest toch in Cairo
zijn," antwoordde hij luchtig. Maar om zijn stroeven
mond speelde even een wrange glimlach
Een paar uur later trof hij haar in gezelschap
van lord Melvill. Hij groette en kreeg een hoogmoedig
hoofdknikje terug van mylord. Toen zag hij haar
opnieuw aan het diner. Links en rechts van haar zaten
een oude en een jonge dame lord Melvill's familie,
die aangekomen was. Toevallig keek zij op, toen hij
hun tafel passeerde. Hun blikken kruisten elkaar
en hij kon moeilijk anders doen dan haar groeten.
Blozend knikte zij terug. Zijn tafel stond dicht in
hun nabijheid en terwijl hij plaatsnam, voelde hij
meer dan één paar onderzoekende oogen op zich
gericht.
Zonder dat hij het zag, wist hij, dat men aan de
andere tafel de hoofden bij elkaar stak. Zijn gehoor
was scherp temidden van de vele gevaren van
liet oerwoud ontwikkelen de zintuigen zich spoedig
tot, de verfijndheid van die van den primitieven
oermensch.
„Wie is die vreemde man, die ons groet hoorde
hij de oude dame niet bepaald zachtjes vragen.
„Niet óns, maar May, mama," antwoordde haar
zoon. „Een oude vriend van haar uit Engeland.
Nietwaar, May Hij is hier op een plantage, als ik
liet goed begrijp."
John voelde, hoe zwaar de stilte woog, die op deze
woorden volgde. Hij was zich bewust, dat hij opnieuw
opgenomen werd en dat heel zijn onverzorgd uiterlijk
een afkeurende beschouwing onderging.
„Is het tóch waar een vriend, lieve teemde
de oude dame.
John begreep, dat die vraag tot May gericht werd.
Hij kreeg een schok gespannen luisterde hij naar
het antwoord.
„Och, mijn vriend is hij eigenlijk nooit geweest,
ïnylady," hoorde hij May mompelen, maar nochtans
goed verstaanbaar. „Een kennis uit mijn geboorte
dorp. Hij stond vanmorgen plotseling voor ons en
ik kon hem moeilijk negeeren."
De oude dame teemde, alsof zij het bedenkelijk
vond, dat zij hem niet had genegeerd. John kreeg
plotseling het gevoel, dat hij zich in een vrieskelder
bevond. May verloochende hem dus hun jaren
lange vriendschap en alle intimiteit, die tusschen
hen had bestaan.
Het waren bittere gedachten, die zijn hart raak
ten. Morgen vertrok hij hij zou haar niet langer
voor de voeten loopen. Mav mocht gelukkig worden
op haar manier, al betwijfelde liij, of zij wel een para
dijs zou vinden aan de zijde, van iemand als lord
Melvill.
Zoo spoedig mogelijk verliet hij de eetzaal. Toen
hij den tuin doorging om zich naar de stad te be
geven, vond hij aan den ingang een Egyptisclien
bedelaar.
„Waarzeggen, meneer
Hij schudde het hoofd en tastte in zijn zak.
Rinkelend viel er een shilling in het houten napje
van den waarzegger. De man keek verrast naar hem
op, boog en prevelde een woord van dank.
„Allah schenke u alle geluk van het paradijs.
John Carter lachte. Diezelfde zinnebeeldige voor
stelling was hem zooeven ingevallen met betrekking
tot May's verwachtingen. Voor hém echter was het
paradijs, dat hij zich in zijn eenzame, moeilijk
doorwaakte nachten vaak gedroomd had, de laatste
uren verloren gegaan.
Een spreekwoord zegt, dat niets zoo veranderlijk
is als de mensch. John Carter was vast besloten
geweest, den volgenden morgen in alle stilte naar
zijn wildernis terug te keeren. Maar toen het morgen
was, zei hij, dat niemand en niets hem haastte en
dat hij er nog wel een dag bij kon nemen, om uit