MYSTERIES EN RAADSELS De grijze man van Wrotham 30 Dit verhaal wordt voorafgegaan door den volgenden brief aan lord Halifax, gedateerd 29 April 1883. De hand- teekening van den schrijver is uitge sneden. „Daar ik weet, hoe xeer u gesteld bent op ware spookverhalen, zend ik u het ingeslotene. Het werd te Hyères aan den bisschop verteld door eene mrs. Brooke, echtgenoote van majoor Al fred de Vere Brooke van de Ko ninklijke Genie. Toen we het in han den kregen, leek het ons niet slecht, eenige bevestiging te zien te krijgen, als 't ging, dus vroegen en verkregen we het getuigenis van de kinderjuffrouw (C. E. Page). Wilt u 't hebben, dan is 't tot uw dienst." In den herfst van het jaar 1879, toen mijn man kapitein en adjudant van de Koninklijke Genie te Chatham was, werden wij uitge- noodigd, een paar dagen te logeeren bij vrien den op Wrotham, een oud bouwwerk van historisch belang, ongeveer acht mijl van Maidstone. Wij reden er heen in ons eigen rijtuig, en aangezien het koud winterweer was hadden we veel pleizier van de warme bontkleeden en jassen, die we een paar jaar tevoren in Canada gekocht hadden. Wij arriveerden juist, op tiid op huize rotham, om ons te Kleeden voor 't diner en weraen onmiddel lijk naar onze kamers gebracht. Die lagen aan het uiterste einde van een lange gang, een laag trapje op, in een aparten vleugel van het oude huis. De groote slaapkamer stond niet in verbinding met de kleedkamer die was een paar stappen verder de gang in. Het vuur was blijkbaar maar een paar seconden tevoren aangelegd ik vond het zoo koud in de kamer, dat ik mijn man verzocht, de beren huiden te halen, die we in het rijtuig hadden laten liggen, want ik dacht, dat we die 's nachts wel noodig zouden hebben. Dit deed hij. Na het diner gingen we naar een club, waar we op uitnoodiging zouden zingen en voordragen, en toen we terugkwamen waren er eenige menschen om te soupeeren. Er werd een dansje voorgesteld, met het gevolg, dat 't bij tweeën was, voor we naar bed gingen. en toen kwam er c>\ mannengestalte, in een grijs pak met zilver afgezet en met een opgeioomden hoed op, de kamer in loopen en aan den kant van 't bed staan, die 't verst van me af was Maar rust kregen wij niet, noch dien nacht, noch den volgenden, toen we weer tot laat bleven dansen. Ondanks het vuur en ons bont hadden we 't ver schrikkelijk koud mijn man verklaarde zelfs, dat hij nooit meer in die kamer ging slapen. Wij schreven die hevige kou toe aan de vochtigheid der matrassen en aan het, feit, dat de kamer waarschijnlijk eenigen tijd ongebruikt was gebleven. Dat er éen boven natuurlijke oorzaak in 't spel kon zijn dachten we geen van beiden. 't, Volgende voorjaar werden kapitein Brooke en ik, met ons dochtertje van vijf jaar, voor een week op Wrotham geïnviteerd. Mijn man kon niet van den dienst weg, maar drong er op aan, dat ik de uit noodiging zou aannemen voor mezelf en voor het kind, dat ziek geweest was en van de verandering profiteeren zou, dachten we. Wij gingen er dus heen, en namen de kinderjuf frouw mee, maar ik herinnerde me, hoe 't, ons den vorigen keer vergaan was, dus schreef ik vooruit, of we flink warme kamers mochten hebben en of de matrassen eerst gelucht konden worden. Wij arri veerden op Wrotham op een Zaterdag, en waren van plan, tot den volgenden Zaterdag te blijven. Toen ik merkte, dat ons dezelfde kamers werden toegewe zen, die ik al eens met kapitein Brooke gehad had, schikte ik het zoo, dat de juf in de kleedkamer zou slapen en het kind bij mij. Ik bleef dien avond erg laat met lady M. en haar dochter zitten praten. Ik herinnerde me, dat een groote ouderwetsche klok op de trap één uur sloeg, toen we door de hall kwamen om naar bed te gaan ik zei nog, dat 't al Zondag was. Zoodra ik de kamer binnenkwam viel me op, dat die zoo koud was als een grafkelder, en ging ik bezorgd naar mijn kind, om te kijken, of zij er last van had. Zij scheen 't goed warm te hebben en sliep als een roos, maar toen ik naast haar was gaan liggen, heb ik nog meer dan een uur gehuiverd en gerild van de kou. 's Zondagsmorgens om acht uur kwam de juf binnen met een bleek, bang gezicht en roode oogen. Toen ik vroeg, wat zij had, vertelde ze me, dat zo een ellendigen nacht had doorgemaakt. Tot één uur toe had er iemand in de gang grapjes uitgehaald, „haar deur opengedaan en er voor staan lachen en toen was hij weggegaan en weer terugge komen". „Waarom hebt u uw deur dan niet op slot gedaan t" vroeg ik. „Hèb ik gedaan, tweemaal," antwoordde zij, ..maar ze giiur even daarna toch weer ooen." Ik dacht zeker, dat zij gedroomd had, en plaagde haar, dat ze te zwaar gesoupeerd had. Zij ging ont bijten, en kwam daarna opgewonden terug. „O, mevrouw," zei ze, „is 't niet erg 't Spookt in deze kamers, en de deuren zijn voor éénen nooit op slot te houden." Het scheen, dat de dienstboden haar achterdoch tig hadden gemaakt, door te vragen, hoe zij 't ge maakt had dien nacht., en haar daarna te vertellen, dat zij verder niet bang'hoefde te zijn 's nachts,

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 30