Van an&orawol gebreid Om zelf te borduren moeten bij den opzetrand worden gerekend (de randen zijn niet gegeven bij het knippatroon). Voor de schuine revers breit men iedere heift. van het voorpand volgens grondpatroon, meerdert telkens onmiddellijk vóór den geribltelden rand door van een dwarsliggend lusje, dat tusschen den laatsten steek van het grondpatroon en den eersten steek van den rand ligt. een steek te breien. Voor het armsgat worden steken afgekant. Bij het begin van den bovensten schuinen rand van de revers breit men de naald niet geheel uit, maar breit telkens slechts 4 a 5 steken, keert daarna het werk om, breit de naald terug en breit er bij de vol gende naald telkens 4 a 5 steken bij, totdat men ten slotte nog een naald met alle steken breit, waarna men af kant. Zijnaden en schoudernaden worden vervolgens aan de linkerzijde aan elkaar genaaid. Voor den bovensten rand, die nu nog gebreid moet worden, neemt men alle steken, van de bovenste deelen der revers, van schouders (opzij) en rug (die op een draad geregen zijn), op naalden en breit 2% cm. hoog telkens afwisselend 1 recht, 1 averecht. Ten slotte wordt deze rand met 1 toer vasten omgeliaakt. 1 MOUWLOOS VEST (BOVENWIJDTE 94 cm.) Hoe eenvoudig dit vest van bewerking ook is, toch zal het een heel apart en fleurig cachet dragen door het materiaal, dat we er voor gebruiken nl. angorawol. Hiervan hebben we voor dit vest niet meer dan ongeveer 180 gram noodig. Ons model werd gebreid van terrakleurig rood, maar natuurlijk kunnen we het ook evengoed in een andere tint kiezen. We breien met lange stalen breinaalden nr. 3 en hebben tevens nog een haaknaald noodig van dezelfde dikte. Rugpand zoowel als de beide voor panden worden geheel gebreid volgens het hierbij afgebeelde knippatroon, dat voor een bovenwijdte van 94 cm. is bestemd. Men begint met het rugpand en zet een aantal steken op, dat gelijk is aan de breedte van den onder sten rand van het vest. Nu breit men eerst 3 ribbel - toeren (heen- en teruggaande recht). Vervolgens breit men in grondpatroon als volgt le naald: (heen) 6 recht, 1 averecht, 2 recht, 1 averecht. Vanaf het begin herhalen. 2e naald: (terug) als de 1e naald, maar boven de rechte steken nu averecht breien en omgekeerd, zoo dat de steken aan den voorkant pre cies hetzelfde zijn als die van de le naald. Deze le en 2e naald worden telkens herhaald. Voor het armsgat worden aan weers zijden steken afgekant in één rechte lijn (zie knippatroon). Bovenaan bij den hals worden de steken niet af gekant, maar op een stevigen draad geregen tie schouders breit men verder af volgens knippatroon. De beide roorpanden worden even eens onderaan begonnen. Men breit eerst 3 ribbeltoeren, dan verder ge heel volgens grondpatroon, zooals bij het rugpand werd beschreven. Men moet echter bij de beide voorpanden ook tevens aan het begin van de naald de ribbeltoeren breien, 2% cm. breed. De steken voor deze ribbeltoeren THEEMUTS MET BIJPASSEND KLEEDJE Liefhebsters van l»ont borduurwerk zullen aan dit zeer fraai bewerkte garnituurtje, bestaande uit theemuts met kleedje, een goed voorbeeld hebben. Voor de tkeemuts (34 cm. hoog en 36 em. wijd) hebben we noodig 45 x 85 cm. wit of crème zijden linnen, waarvan we den voorkant en achterkant kunnen maken. Tevens nemen we nog een lapje katoen of half linnen van dezelfde grootte en kleur, dat als voering moet dienst doen. Als borduurmateriaal kiezen we eeuige draden geel, 2 strengetjes lichtgroen, donkergroen, licht blauw, steenrood en bruin splitgaren (van ieder), tevens nog 8 strengetjes donkerroode splitzijde. Dan nog wat watten of kapok en een stukje katoen voor het binnenzakje. We teekenen het patroon, dat hierbij op ware grootte is afgebeeld, met behulp van carbonpapier op de stof over. De blaadjes en bloemen der ver schillende motieven en tevens ook de dubbel ge- teekende lijnen der vlinders worden alle in platsteek geborduurd. De enkele lijntjes van steeltjes, meel draden enz. borduurt men in steelsteek, terwijl de kleine rondjes in knoopjessteek worden gewerkt. De verschillende cijfers geven de kleuren aan. die moeten worden aangebracht. Langs den rand van de theemuts werkt men een schulpmotief (zie afbeelding), dat in festonneer- steek wordt gewerkt, waarbij de knoopjes alle naar UWL I. VOORPAND n. rugpand den buitenkant moeten komen te liggen. Eerst worden daartoe de contourlijnen met een fijn rijg- steekje omgewerkt en wordt de tusschenruimte met kleine rijgsteekjes opgevuld, waarna het festonneer- werk wordt uitgevoerd. De overige stof wegknippen en op de voering hechten. Rondom de theemuts kan men een ingerimpelde strook naaien, maar deze kan ook weggelatenworden. In het laatste geval worden de puntjes der randen van vóór- en achterzijde telkens met _'n onzichtbaar steekje aan elkaar gehecht. Kleedje (40 X 40 cm.). Hiervoor gebruikt men het zelfde materiaal als voor de theemuts werd aangegeven. Met behulp van het ge geven motief voor de tliee- muts kunnen we gemak kelijk het motief voor het kleedje samenstellen. De bewerking is geheel dezelfde als voor de thee muts werd beschreven. Op een afstand van 5 cm. vanaf den rand wordt een donkerroode lijn in steel steek geborduurdde tweede lijn is van de bui tenste lijn 3y2 cm. ver- wijderd en wordt eveneens donkerrood van kleur. In het hoekje, waar op de foto de theemuts een gedeelte van het kleedje bedekt, wordt een der kleine bloemmotieven ge borduurd. 1. steenrood. 2. donkerrood. 3. lichtgroen. 4. donkergroen 5. lichtblauw. 15. bruin.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 36