MYSTERIES EN RAADSELS
De passagier
met de tasch
hem met zijn 'tasch het perron langs loopen. Op dat
moment, zag hij een sigarenkoker op den vloer liggen,
dicht bij zijn voeten. Hij raapte hem op en zag er den
naam van mr. Dwerringhouse op staan. Aangezien
de trein nog een minuut of twee moest blijven staan,
sprong hij uit den coupé en rende het penon langs in
de hoop, mr. Dwerringhonse te kunnen inhalen
en hem den sigarenkoker te kunnen overhandigen.
Hij zag*hem nog even, onder een lantaarnpaal
staande en met een anderen man pratend, aan
het einde van het perron. Hij merkte op, dat die
man rossig haar had en hij kon duidelijk zijn gezicht
zien. dat naar hem toe was gekeerd. Toen hij echter
dichterbij kwam, verloor hij beide figuren uit het
oog, en hij begreep niet goed waar zij heen konden
zijn. Hij keek nauwlettend naar hen rond, maar
zag geen spoor van hen, en toen hij aan een kruier,
die in de buurt stond, vroeg, waar ze gebleven waren,
gaf de man ten antwoord, dat hij die twee heereu
niet gezien had en dat ze onmogelijk zijn kant
langs gekomen konden zijn.
De trein stond nu op het punt te vertrekken en
al begreep de meneer er niets van, hij moest zich
terughaasten naar zijn coupé, en kon onmogelijk
verder navraag doen.
Nadat hij dien avond de plaats van zijn bestem
ming bereikt had, kleedde hij zich voor het diner
en vond in den salon een groot gezelschap aanwezig.
Onder het diner schoot de boodschap voor zijn gast
vrouw hem te binnen hij sprak haar aan en zei
„Ik heb met een oom van u gereisd, en hij heeft me
verzocht de volgende boodschap over te brengen."
En hij vervulde zijn opdracht.
De dame leek hierop erg ontsteld en bedroefd te
zijn, en haar man ook, en de gast voelde, dat hij
iets zeer onaangenaams had gezegd. Wat het was,
of hoe hij zijn gastheer en gastvrouw geërgerd kon
hebben, kon hij zich niet indenken. Toen de dames
zich echter teruggetrokken hadden uit de eetkamer,
nam de gastheer hem apart en zei „Vervelend, wat u
mijn vrouw verteld hebt, die boodschap van haar
oom. Hij is namelijk verdwenen, en niemand
weet, waar hij zit. En wat nog erger is hij heeft
zich met zeventigduizend pond uit de voeten
gemaakt. De politie zoekt hem, dus u kunt u wel
voorstellen, dat we hier in huis niet gaarne over
hem spreken."
Nu waren er onder de gasten twee directeuren
van de spoorwegmaatschappij. Zij hadden het
gesprek aan tafel gehoord, en kwamen later naar den
heer toe, en vroegen hem, of hij ook nadere bij
zonderheden kon geven over dien man. dien hij in
den trein getroffen had.
„Nee," antwoordde hij. „ik kan u verder niets
vertellen, alleen heb ik hem gezien en met hem
gesproken, en toen ik hem 't laatst zag, stond hij,
meende ik, mot een anderen man te praten op 't
perron van 't station,
waar hij uitwas gestapt."
De directeuren drongen
nader aan en vroegen
verder, of hij er op tegen
zou hebben, bij hun be
stuur te komen en daar
zijn ervaring nog eens te
vertellen. Hij stemde hier
in toe, en te zijner tijd
had het onderhoud plaats.
Hij was midden in zijn
verhaal, toen hij opeens
uitriep „Dat is de man,
dien ik met mr. Dwerring-
house heb zien praten
die meneer met 't rossige
haar
Er zat inderdaad
iemand, die aan deze be
schrijving beantwoordde,
bij de directeuren. Hij
was de kassier van de
maatschappij, en nu hij
aldus overrompeld werd,
riep hij uit„Maar ik
was er nietIk was uit,
ik had mijn vrijen dag
Die opmerking kwam zoo
onverwacht en vreemd,
dat de directeuren aan
stonds de staten van
dienst lieten komen en ze
inkeken, en toeu bleek,
dat de kassier niet weg
was geweest met een
vrijen dag, zooals hij
beweerd had. Hij werd
scherp in verhoor geno
men en eindelijk tot een
bekentenis gedwongen.
Hij erkende, dat hij mr.
Dwerringhouse vermoord
had. Hij verklaarde, dat
dit geen vooraf beraamd
opzet was geweest, maar
dat hij geweten had van
die reis van den directem
en van het geld, dat hij
mee zou nemen. Hij had
hem op het station ont
moet en hem overgehaald,
'n korteren binnenweg te
nemen zij waren door
een steengroeve gekomen,
en daar had hij hem een
slag op 't, hoofd gegeven.
Een aanteekening van lord
Halifax verklaart, dat hij
met zijn eigen gezag voor
't volgend verhaal instond.
Een heer, wiens naam niet genoemd wordt,
vertrok op een ochtend niet den trein uit
Londen, van Euston. Wijl hij eenige papieren
bij zich had, die hij onder de reis wensehte
te lezen, vroeg hij, of hij een coupé alleen kon krijgen.
De trein was niet erg bezet, dus de conducteur vond
een leeg compartiment en sloot het portier. Juist toen
de trein ging vertrekken, kwam er met groote haast
een bedaagd heer aan, die een tasch droeg. Hij draaide
aan de kruk van het portier, dat blijkbaar niet op
slot was gedaan, zooals de eerste passagier meende,
en stapte in. Na een
kort poosje geraakten de
twee mannen in gesprek
de laatstgekomene deelde
zijn reisgezel mee, dat hij
een der directeuren van
de spoorwegmaatschappij
was en dat hij speciaal
betrokken was bij een zij
lijn, die binnenkort in
gebruik genomen zou wor
den. Hij voegde er aan
toe, dat hij zeventig
duizend pond bij zich
had, die hij op een plaatse
lijke bank wou deponee-
reu, en die voor de voort
zetting van het werk
bestemd wareu.
„Vindt u 't niet ge
waagd," zei de ander,
„zoo'n groot bedrag bij
u te dragen
,,0 nee was het ant
woord. „Geen mensch kan
't weten. Trouwens, wie
zou me bestelen U niet,
juist omdat ik 't u verteld
heb. Ik ben niet bang, dat
er iets gebeuren zal."
Zij praatten door, en in
den loop van hun gesprek
zei de heer met de tasch
,,Tussehen twee haakjes,
ik ken de familie, waar u
heen gaat. De vrouw des
huizes is mijn nicht. Wilt
u haar mijn hartelijke
groeten doen en zeggen
dat ik hoop, dat ze niet
zoo hard stookt in de
blauwe kamer als den
laatsten keer, als ik weer
eens kom logeeren Ze
heeft me er toen bijna uit
gebraden. En hier moet ik
uitstappen."
Met deze woorden stond
de oude heer op en maakte
hij zich gereed, den trein
te verlaten. Maar voor hij
dit deed, gaf hij zijn reis
gezel zijn kaartje, waarop
de naam Dwerringhouse
stond. Daarna stapte hij
uit, en zijn medereiziger
ging weer zitten en zag