MYSTERIES EN RAADSELS
De man in zijden
gewaad
r
12
Bij dit verhaal vermeldt lord Halifax
alleen, dat het verteld werd door
dr. Jessop, rector van het Gymnasium
te Norwich.
Ev zijn niet veel meer dan twee maanden ver-
loopen, sinds mijn ervaring van het boven
natuurlijke op treffende wijze verrijkt werd
door de gebeurtenis, waarover het volgende
verhaal gaat. Reeds heb ik gemerkt, dat om
de oorspronkelijke geschiedenis heen een hoeveel
heid verdichtsel wordt gevlochten en dat ik gevaar
loop, een romantische held te worden, in meer dan
één zin.
Aangezien ik er bezwaar tegen heb, te worden
aangezien voor een soort medium, dat met boven
natuurlijke bezoeken begunstigd wordt, en van den
anderen kant ook niet wensch door te gaan voor een
onwijzen droomer, Wiens verwrongen zenuwgestel
hem het slachtoffer maakt van fantastische waan
ideeën, heb ik toegegeven aan den ernstigen wensch
dergenen, die mij verzochten, mijn ervaring op
schrift te stellen. Ik heb gehoord, dat er personen
zijn, die dergelijke histories verzamelen. Is dit zoo,
dan kunnen zij de feiten beter van mij hooren, dan
uit de zooveelste hand. Het verslag is neergeschreven
op verzoek van een vriend, weinige dagen na het
feit zelve, toen alle omstandigheden nog versch in
mijn herinnering lagen.
Den tienden October 1879 reed ik van Norwich
naar Mannington Hall, om den nacht bij lord Orford
door te brengen. Hoewel ik volkomen gezond en
zeer opgewekt was, moet ik toch aanteekeneu, dat
ik de laatste Weken nogal veel aan mijn hoofd had
gehad, een beetje zorg, en vrij veel geestesinspan
ning van verschillenden aard, hoewel ik mij van
niets bewust was, dat op moeheid, prikkelbaarheid
of overspanning leek. Ik kwam 's middags om vier
uur aan en bleef in aangenaam en levendig gesprek
gewikkeld, tot het tijd was, 0111 te verkleeden voor
het diner. We dineerden om zeven uur. Ons gezel
schap bestoud uit zes personen, waarvan er minstens
vier heel veel gereisd hadden. Zelf bepaalde ik mij
hoofdzakelijk tot luisteren. Het gesprek, dat
algemeen was en over verschillende onderwerpen
liep, interesseerde mij zeer en hield mij aangenaam
bezig. Geen seconde ging het over bovennatuurlijke
dingen. Er werd vooral over kunstkwesties gesproken
en over de ondervindingen dergenen, die een groot
stuk van de wereld gezien hadden en het geziene
levendig en verstandig konden beschrijven en bere
deneeren. Na het diner speelden wij een robber whist
en wijl twee der gasten nogal een eind ver moesten
rijden, braken wij om half elf op.
Het voornaamste doel van mijn komst op
Mannington was, een paar zeer zeldzame boekeu
uit de bibliotheek van lord Orford te bestudeeren
ik had er al jaren naar verlangd, ze in handen te
krijgen, maar was daar voordien nooit in kunnen
slagen. Ik vroeg verlof, nog een paar uren op te
blijven om notities te maken. Lord Orford wou eerst
zijn kamerdienaar bij me laten om voor me te zorgen,
en te zien, dat alle lichten werden uitgedaan, maar ik
zou dat niet aangenaam gevonden hebben, 't zou me
gedwongen hebben, vroeger naar bed te gaan dan
ik eigeidijk Wou, en ik schatte, dat ik wel tot twee
of drie uur in den nacht werk zou hebben dus
werden we 't er over eens, dat ik alleen mijn gang
zou gaan en dat de bediende zijn bed op mocht
zoeken. Omtrent elf uur was ik nog maar alleen
beneden, druk aan 't werk en er geheel in opgaand.
Ik zat te schrijven in een groot vertrek met een
reusachtigen open haard en een pracht van een
oude schouw, en ik hoef niet te zeggen, dat alle
mogelijke gerief en weelde me omgaf. De bibliotheek
grensde aan die kamer, dus om de boekdoelen te
bereiken, die ik raadplegen wou, hoefde ik er maar
binnen te loopen en op een stoel te klimmen. Het
ging maar om zes kleine deelen. Ik nam ze mee,
legde ze op een stapeltje aan mijn rechterhand en
ging aan 't werk, beurtelings lezend en schrijvend.
Er stonden vier zilveren kandelaars met brandende
kaarsen op tafel, en daar ik nogal kouwelijk ben,
ging ik aan een hoek van de tafel zitten met het
vuur aan mijn linkerhand. Van tijd tot tijd, als ik
klaar was met een boek, stond ik op, rakelde het
vuur bij en bleef mijn voeten staan warmen. Zoo
ging ik voort met mijn werk tot bij eenen 's nachts.
Ik was beter opgeschoten, dan ik verwacht had, en
hoefde nog maar één boek te bestudeeren. Ik stond
op, wond mijn horloge op en maakte een flesch
Seltzer-water open, en ik dacht, dat ik toch nog om
twee uur in bed zou liggen. Toen begon ik aan het
laatste boekje te werken. Ik was daar ongeveer een
half uur mee bezig en begon juist te denken, dat hei
einde van mijn taak naderde, toen ik, op een moment
dat ik zat te schrijven, een groote witte hand zag,
op nog geen voet afstands van mijn elleboog. Ik
keek op en zag de gestalte van een nogal grooten
man, met zijn rug naar het vuur, iets over de tafel
gebogen en blijkbaar het stapeltje boekeu bekijkend,
waaraan ik gewerkt had. Het gezicht van den man
was van mij afgewend, maar ik zag zijn kortgeknipte,
roodbruine haar, zijn oor en gladgeschoren wang,
een wenkbrauw, den hoek van zijn rechteroog, den
zijkant van zijn voorhoofd en het breede, hooge
jukbeen. Hij droeg een kleeding, die ik slechts
beschrijven kan als een soort geestelijk gewaad van
dikke geribde zij of een soortgelijke stof. Dat was
tot de keel dichtgeknoopt
en had een smalle bie's of
boordsel, een paar centime
ters breed, van satijn of flu
weel, als boord dienend en
dicht tegen de kin sluitend.
De rechterhand, die het
eerst mijn aandacht had ge
trokken, omvatte zonder veel
druk de linkerhand. Beide
bleven volmaakt rustig, en
de lichtblauwe aderen op de