ANDREAS SCHELFHOUT - De naam Schelfhout heeft een goeden klank in de geschiedenis der Hollandsche kunst in de. negentiende eeuw. Wel werd, vooral in de laatste decennia, met de verandering in trant en schildertechniek, nogal eens afgegeven op het pommade-achtige, dat vooral zijn werk uit lateren tijd aankleeft, op het zich herhalen en het zich zelf copieeren, waartoe men bij ©enig succes met een bepaald genre zoo gemakkelijk komt, maar het is zeker, dat geen kunstgeschiedenis dezen schilder van ijs-gezichten uit de lijst van belangrijke Neder- landsehe schilders zou kunnen schrappen, zonder zicli in ernstige mate schuldig te maken aan onvol ledigheid. In een tijdperk van overgang, na een eeuw waarin wel bijzonder weinig opmerkelijks werd ge presteerd op schilderkunstig gebied, behoort hij in ieder geval tot de figuren van beteekenis, en kan men hem zelfs rangschikken onder de onmiddellijke voorloopers der Haagsche School. Verschillende zijner leerlingen verwierven zich een uitstekenden naam. Jongkind werd door Iwem gevormd en ook Weissenbruch onderging zijn invloed. Het is vooral door zijn fijn afgestemde kleur, door zijn frisschen kijk op de natuur, dat Andreas Schelf hout in zijn besten tijd behoorde tot de grondleggers der moderne landschapschool. Hij was in zijn tijd vooral beroemd om zijn groot gemak van werken, om zijn virtuoze techniek. Talrijke verhalen doen de ronde over die buitengewone vaardigheid welke hij bezat zoowel in het maken van waterverfjes als van paneeltjes in olieverf. Ilij was degene, van wien Bosboom zeer teekenend placht te zeggen „Ja, zie je, die man kan fluiten bij zijn werk". Een anderen karaktertrek gaf dezelfde schilder van hem, wanneer 1787 16 FEBRUARI 1937 hij vertelde, hoe hij hem op een bepaald uur voor een Wandeling ging halen, en Schelfhout dan soms op zijn palet nog wat blauw had staan dat hij niet wilde laten indrogen, en waarmee hij dan nog even in de gauwigheid op een nieuw doek of paneel een „luchie" ging aansmeren. Ook was Schelfhout, altijd blijkens de mededeelingen van zijn kunstbroeders, gewoon, om onder het thee-uurtje zijn sapverfteekeningetjes, de zoogenaamde „Schelfhoutjes", te vervaardigen. Kwam hij in Amsterdam om zaken te doen, dan werd 't water uit de lampetkan van het hotel aan stonds gebruikt voor het schilderen van nog meer waterverfteekeningen. Ilij was, zooals Van Eynden en Van Willigen van hem schreven in hun beschou wingen over kunst en kunstenaars, „door de natuur, naar het scheen, tot schilder voorbestemd, en deze was zijn voornaamste leerineesteresse". De techniek van liet schilderen leerde hij volgens Kramm bij den decoratieschilder van den Haagschen Schouwburg, Breckenheimer, op wiens atelier hij reeds vroeg be hulpzaam was, met enkele andere jongelui uit Haag sche kringen, die daar eveneens een goede leerschool hadden. Tot zijn vierentwintigste jaar evenwel was hij werkzaam in de lijstenmakerij van zijn vader. Op een tentoonstelling in 1815 Schelfhout was toen reeds achtentwintig wist hij de aandacht op zich te vestigen door een fijn geschilderd landschap. Er zijn tal van die vroege, kleine paneeltjes, her en der verspreid, welke ook nu nog treffen door hun frissche opvatting en levendig koloriet. Hoe het kwam, dat Schelfhout zich in latere jaren vooral ging toeleggen op 't bijna uitsluitend schilderen van wintertafereeltjes, is, naar we meenen, nimmer met zekerheid bekend geworden. Zijn groot succes met 't winterlandschap in 1817 zal hieraan wel niet vreemd geweest zijn. Het „wintertje" dat we hierboven reproduceeren is een der fraaiste staaltjes van zijn werk. Het geheel is in een fijnen, parelgrijzen toon gehouden, met een diep liggend verschiet, waarboven een zware, don kere winternevel hangt, waartegen de kleine, handig en los geschilderde schaatsenrijdersfiguurtjes leven dig afsteken. Het gladde der behandeling, waarover men Schelfhout nog al eens hard valt, is op dit pittige werkje niet te constateeren. Zooals rve reeds opmerkten vcas Jongkind wel zijn voornaamste leerling. Doch behalve van dezen en den eveneens reeds genoemden Weissenbruch, was Schelfhout ook de leermeester van den talent vollen, jonggestorven Nuyen, van den dierenschilder Tom van Leickert, die later ook onder X uyen schilderde, en van den Amsterdammer Duboureq, een eenigs- zins ver-italianiseerd landschapschilder. In zijn familie is de liefde voor de kunst van Apelles overgegaan op zijn zoon H. Schelfhout, die zanger en schilder was, op zijn kleinzoon Lodewijk Schelfhout, en op de zeer verdienstelijke bloemen en vruchtenschilderes Margaretha Roosenboom, eveneens een kleinkind van den winter-schjlder, wiens roem tot in het buitenland doordrong, waar verschillende werken in museum-bezit zijn. In ieder geval kunnen zij, die een z.g. „Schelf hout je" aan den muur van salon of woonkamer hebben hangen, zich nog altijd verheugen in een waardevol en prettig bezit, dat menige kunstlief hebber hun zal benijden. SCH.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 33