RUSSISCHE
PELGRIMS
33
EEN SCHILDERIJ, DOOR
ROS WITH A BITTERLICH
OP 1 6-JARIGEN LEEF
TIJD GESCHILDERD
Christus' Geboorte en Aan
bidding der Heidenenwon
derlijke teekeningetjesdoor
Eoswitha geteekend toen zij
zeven jaar oud was.
Ik geloof, dat liet goed is om
zulke vragen niet te stellen, docli
ons liever hartelijk te verheugen
0111 het wonderom het zonder
verder redeneeren te aanvaarden
en er gelukkig mee te zijn.
Hoe minder Roswitha vernemen
zal van al het diepzinnig gepraat,
des te heter zal het voor den
bloei van haar talent zijnOver
den groei" behoeven we niet te
spreken, wantals 't geen streep
meer groeien zal, is 't al ver ge
noeg. Haar laatste werken, vooral
de teekeningen en aquarellen, zijn
zoo rijp, dat ze op iedere tentoon
stelling een uitstekend figuur zou
den maken.
Daar is een kleine zWart-Wit tee-
kening, „De wandelende Jood", die
op zich zelf een gang naa r de expo -
sitie waard is en daar is 'n schets
blad met „Paardenstudiën" (346),
dat door een groot meester gesig
neerd zou kunnen zijn.
In welk genre munt zij uit Ik
Weet het niet. Alles Wat zij aan
pakt, in welke techniek ook, slaagt
en wordt iets bijzonders.
Zij is niet malseh in haar oordeel
over de mensehen, zij kijkt tot op
den bodem. Als ze een Japansch
motief teekent, is ze zoo sierlijk
als een Japanner. Ze flaneert over
't papier met ongeloofelijk gemak.
Soms overdrijft ze de vormen,
maar nooit zonder dieperen zin,
dat is het merkwaardige bij een
leeftijd, die ervaring uitsluit. Het
is alsof zij door gedachten bestormd
wordt. Brengt ze die in beeld,
dan past zich de techniek daarbij
aan.
Zoo zijn de teekeningen der
„Sprookjes" licht, dun van kleur,
doorschijnend de satyres hoekig,
scherp in inktlijnen of linoleum
sneden de parodieën (als de zeven
doodzonden) grof, zwaar van vor
men, met een niet te ontkennen zinnelijke kleur-
uiting.
Critisch moet men dit werk niet bekijken....
ofschoon een goed deel van het oeuvre gerust critisch
bekeken mag worden
Sommige teekeningen doen denken aan Kathe
Kolilwitz, doch ze zijn altijd lichter, speelsclier.
Zelfs in het fameuze „Fanatisnius" is dat lichtere
te bespeuren.
Over het algemeen is men geneigd aan bekende
HERMAN MOERKERK.
namen te denken, doch Roswitha zelf kijkt telkens
zóó nadrukkelijk om den hoek, dat men al spoedig
deze vergelijkingen opgeeft ze is er te persoonlijk,
te oorspronkelijk .voor.
Wij weten, dat ze in een land woont, dat veel kan
inspireeren en we zouden, naar den vorm, daar
misschien eenige verklaring voor haar stijlkennis
in kunnen vinden, maar dan blijft het meest merk
waardige nog over: de gedachtenrijkdom.
De kunstgeschiedenis wijst niet veel voorbeelden
van ziilk een begaafdheid aan en zeker niet van zulk
een veelzijdigheid.
De kleine Roswitha van de zevende klas moet
ongestoord, vèr van haar tentoonstellingen en de
mensehen, die over haar praten, dóór leeren en
spelen en vooral (haar leeraren zullen liet zelf
toegeven) vrij opgroeien, zonder leiding, want als
ziilk een oorspronkelijkheid wordt getemd, zouden
de pessimisten wel eens gelijk kunnen krijgen, die
vreezen voor den duur van het talent.
Hoe wonderlijk 't ook
is gesteld met haar, er is
een gezonde ontw ikkelings
gang van het tweede naar
liet zestiende jaar en dat
geeft goede hoop voor 't
behoud en den groei.