DE BRUG TUSSCHEN
TWEE WERELDEN
William CAtcock:
4
Het valt moeilijk zich een nog grooter ver
schil in maatschappelijke positie in te
denken dan dat tusschen 'n straatzangeres
en een millionnair. Zij behooren tot twee
verschillende Werelden, die zich wentelen om hun
eigen as en waarvan de menschen elkander even
vreemd zijn als' tegenvoeters.
Twee van zulke menschen waren Mary Arlington
en Ted Jeffries. Zij hadden elk hun eigen geschiedenis.
Beginnen we met die van Mary Arlington. Zij was
kort maar rampzalig. Acht jaar geleden had zij een
prachtige stem en noemde men haar in New York
een opkomende ster aan het firmament van de
vocale kunst. Nog vóór zij echter de eerste vruchten
had geplukt van haar volhardende studie en toe
wijding, maakte een ernstige keelziekte een einde
aan haar veelbelovende carrière. Zij verdween naar
de tingeltangels en vandaar naar de straathoeken
van Boston toen zij nog slechts te kiezen had
tusschen den hongerdood, een huwelijk met een
man, aan Wien zij een hekel had en de gunst van het
straatpubliek.
Zij was toen nauwelijks vierentwintig jaar en
zeker niet onknap. Het zou haar niet moeilijk ge
vallen zijxr een goed huwelijk te doen, maar dat
verkoos zij niet. Wat dat betreft was zij nog ouder-
wetsche ideeën toegedaan het berekenend verstand
had er niets en hèt hart alles mee te maken. En
haar hart was tot nu toe voor geen enkelen man in
vuur geraakt.
Een laatste slag trof haar, toen zij haar vader
verloor. Hij stierf in den vreemde, onbekend met
de tegenslagen, waaronder zij gebukt was gegaan.
Zes jaar tevoren was hij naar Australië gegaan in de
hoop er een fortuin te winnen, doch hij had slechts
den dood gevonden. Een officieel bericht van een
vreemden consul meldde haar, dat hij ergens onder
de kust van Nieuw-Zuid-Wales het slachtoffer Was
geworden van een haai en vanaf dat oogenbïik
had zij niets meer te verliezen aan de wereld. Zelfs
geen tranen naar het scheen, want zij had reeds
zóóveel gehuild, dat zelfs de bitterste kou haar
oogen niet meer vochtig kón maken.
I)at was de geschiedenis van Mary Arlington, (lie
avond aan avond op de straathoeken van Boston
haar ietwat sentimenteele liedjes zong.
De levensloop van Ted Jeffries was lang zoo
somber niet. Weliswaar had hij ook tegenslagen
gekend, maar hij Was ze te boven gekomen. Evenals
zooveel anderen hadden ook hem die enorme, nieuw
ontdekte fortuinen onder de zuidkust van Australië
naar dit land gelokt. Haaienhuid, tot nu toe
een betrekkelijk waardeloos handelsartikel, werd
plotseling enorm veel gevraagd voor de vervaardi
ging van damestasschen en allerlei andere luxe-voor
werpen. Zóó groot was de vraag, dat de .markt
zelfs tot negentig dollar per vierkanten meter
betaalde.
Het aanbod was echter gering. Er waren welis
waar haaien genoeg onder de Australische kusten,
maar het ontbrak aan mannen met ervaring en
doorzicht, die de vangst tot een behoorlijk gefun
deerd grootbedrijf Wisten te ontwikkelen. Het Was
een gelukkig moment voor lien, die van aanpakken
wisten. Ted Jeffries wist ervan hij maakte zich de
ervaring van anderen ten nutte en vond mannen,
die zich financieel voor zijn plannen interesseerden.
Acht jaar later had hij evenveel geld, als genoeg van
de haaien en keerde hij als millionnair naar New
York terug.
Ted Jeffries was pas drieëndertig jaar, toen hij
zijn villa in Hyde Park betrok. Maar hij voelde zich
niet gelukkig. Er ontbrak hem iets een vrouw, of
misschien iets anders. Hij wist zelf niet wat. Maar
in ieder geval voelde hij zich niet op zijn bestemming
en soms kon hij hevig verlangen naar het harde
leven in Pindimar, waar hij die eerste jaren tot be-
zwijkens toe gewerkt en geworsteld had.
Dat gemis aan iets of iemand, die zijn heele leven
zou vervullen, maakte hein melancholiek. Hij voelde
zich in zijn villa even eenzaam als Mary Arlington
op haar dakkamertje en óók even hongerig. Zij waren
twee eenzamen in twee verschillende werelden, die
echter geen enkel aanrakingspunt hadden....
Het was Abel Scott, die onwetend een brug sloeg
tusschen die twee werelden. Abel Scott Was radio-
reporter en dag en nacht erop "uit, 0111 met iets
origineels voor de microfoon te komen. Op een dag
viel het hem in, de straatzangers van een paar
groote steden voor de microfoon te brengen, doch
niet in de studio, maar in hun eigen omgeving op
het gure podium van de straat. Hij trok met de
microfoon de stad door en ving alles op, wat hem
voor de voeten kwam.
Op een kouden Octoberavond zat Ted Jeffries
zich te vervelen met een boek, toen hij eensklaps
muziek in huis hoorde. In zijn eigen vertrekken
had hij geen radio willen hebben, maar voor het
personeel had hij Wel een toestel laten aanleggen.
Het Was een heesche stem, die hij onduidelijk
hoorde zingen een alt zonder de minste bekoring.
Ted Jeffries luisterde. Zijn gezicht stond eerst Wat
verstoord. Doch eensklaps drukte het verrassing
uit. Hij bukte zich wat, om beter te kunnen hooren.
Woorden kon hij niet verstaan,maardie interesseerden
hem niet. Het was de melodie, die hem getroffen
had. Het Was een heel eigenaardige melodie, die men
niet gauw vergat, als men haar eenmaal gehoord had.
Bijna onhoorbaar floot hij het wijsje mee. Dat
zelfde liedje, liad hij eens een man in Pindimar
hooren zingen, aan de kust van Nieuw-Zuid-Wales.
Denzelfden man, die hem later uit een vreeselijk
gevaar had gered en die zijn moedige daad met zijn
eigen leven had bekocht. Het angstzweet parelde
op zijn voorhoofd bij die herinnering.
Eensklaps sprong hij op. Het lied was uit. Hij
ging naar beneden en trad de keuken binnen. „Wat
is dat voor een liedje vroeg hij den butler.
„Ik weet het niet, meneer het wordt gezongen
door een straatzangeres. Ik geloof dat men het
uitzendt vanuit Boston."
„Zoozei Ted Jeffries. Op liet punt de keuken
te verlaten keerde hij zich 0111. „Informeer eens
naar dat liedje, Jack. Ik zou het nog eens Willen
hooren."
Toen hij weer met zijn boek zat, moest hij glim
lachen om zijn dwazen inval. Maar zijn nieuws
gierigheid, of Wat het mocht zijn, Was wel zóó groot,
dat hij er niet aan dacht Jack een tegenorder te geven.
Op een guren avond in November stond Mary
Arlington op den straathoek, Waar men haar bij
het uitgaan van het theater altijd vinden kon, en
zong een liedje. Het was een sentimenteel Huge-
notenliedje, door de eerste Frausche voortrekkers
naar Canada overgebracht, vanwaar het zich een
eeuw geleden over half Amerika had verspreid.
Zij hield ervan, omdat zij het haar vader en moeder
had hooren zingen en later had zij er in de New-
Yorksche cabarets zelfs veel succes mee geoogst.
Er waren Weinig menschen Op straat. Het regende
en zij dreigde in haar dunnen mantel doornat te
worden. Tóch zong zij een dag niet zingen be-
teekende een heelen dag honger. Dicht in haar
nabijheid was een man blijven staan, Wiens gezicht
bijna geheel verborgen ging in den kraag van zijn
regenjas. Onbeweeglijk bleef hij staan, half van haar
afgewend en haar tot het einde toe aanhoorend.
Toen het lied uit Was, trad hij op haar toe. „Zing
dat nog eens," verzocht hij kort. Zij hoorde twee
groote zilverstukken in haar mandje vallen, dat
aan haar voeten stond. Haar hart klopte warm van
vreugde. Doch vóór zij haar mond opnieuw had
opengedaan, begon de regen met stralen neer te
kletsen. Zij huiverde van kou en sloeg het dunne
bontje wat dichter om haar hals. Ted Jeffries zag
haar huiveren en keek de straat in.
„Daarginds is een lunchroom," zei hij vriendelijk.
„Kom mee, dan kunt u iets Warms drinken."
Het aanbod Was verleidelijk. Zij 'aarzelde slechts
een oogenbïik en volgde hem gewillig. Zijn vriende
lijke stem boezemde haar vertrouwen in en een
minuut later zat zij aan een tafeltje tegenover hem.
Zij keken elkaar aan en glimlachten. Het Was net,
of zij elkander allang kenden. Ted Jeffries vond iets
bekends in dat bleeke gelaat een herinnering
aan iemand, die hij niet zoo spoedig thuis wist te
brengen. Verbeelding, dacht hij
Hij roerde den bouillon, dien Mary besteld had.
„Dank u wel," zei ze. Die stem klonk heesch, maar
niet onbeschaafd.
„Dertig jaar, geen onaardig gezicht," stelde hij
Wat verstrooid vast. Hij bedacht hoe belachelijk het
eigenlijk was, dat hij hier met een straatzangeres
aan één tafeltje zat. Het Was een dwaasheid geweest
hierheen te komen, om dat vreemde liedje nog eens
te hooren. Een hoogst zonderlinge gril, Waaraan hij
drie weken Weerstand had geboden. Maar vannacht,
toen hij niet in slaap kon komen en die melodie hem
blééf treiteren.... enfin, hij was hier nu eenmaal.
„Om u dat liedje te hooren zingen ben ik heelemaal
van New York gekomen," zei hij eensklaps met
een glimlach.
Mary keek hem aan met een blik, Waarin evenveel
verbazing als ongeloof lag. „Dat meent u toch zeker
niet bracht zij eindelijk uit.
„Zeker, het is de Waarheid. Ik hoorde het u dooi
de microfoon zingen. Het Wekte een sterke herinne
ring op aan een man, die mijn leven eens redde. En
ik denk, dat ik het daarom zoo graag nog eens wilde
hooren. Vindt u het niet vreemd
„Zonderling," beaamde Mary. „Voor mij is het
óók een vreemde gedachte, dat er iemand naar me
komt luisteren.'De meeste menschen loopen haastig
voorbij. Enfin, u interesseerde alleen het liedje en
niet mijn stem. Mijn stem ben ik al jaren kwijt.
Vroeger.
„Vroeger.moedigde Ted Jeffries haar aan, toen
zij den zin met een zucht afbrak.
„Toen had ik er veel verwachtingen van. Niet
alleen ik, maar ook anderen. Een keeloperatie
maakte daar een eind aan. Ik ben nog wel eens
opgetreden hier en daar, maar toch niet lang. Als je
stem niet deugt, hebben de menschen gauw genoeg
van je, al zijn je liedjes nog zoo aardig."
„Dat geloof ik," zei Ted Jeffries ernstig. „En moet
u nu op deze manier in uw onderhoud voorzien
Hebt u niemand die voor u zorgt
„Niemand. Mijn vader stierf vijf jaar geleden. Als
hij gespaard was gebleven, zou mijn leven hoogst
waarschijnlijk een anderen Weg hebben genomen."
Er viel niet het minste zelfbeklag te beluisteren
in die woorden, maar toch troffen ze Ted Jeffries.
Eensklaps begon zij zacht te lachen. „Dus het is
dat oude liedje, Waaraan ik uw belangstelling dank,"
zei ze half spottend, half ernstig. „Grappig is dat.
Wat zei u ervan een man, die uw leven redde V'
„En daarbij zijn eigen leven verloor," vulde Ted
Jeffries aan. „Het Was in Pindimar vijf jaar
geleden. Weet u waar Pindimar ligt Aan de kust
van Nieuw-Zuid-Wales. Het is de bakermat gewor
den van de „haaienindustrie", als ik het zoo mag
noemen. Tom Arlington, heette hij. Die man, bedoel
ik
Mary's gelaat, waarop onder den invloed van de
weldadige Warmte een blos was gekomen, werd
eensklaps doodelijk bleek.
„U zegt f" fluisterde zij ademloos.
„Tom Arlington heette die man," herhaalde Ted
Jeffries verwonderd. Hij zag eensklaps twee tranen
in de oogen van het meisje. Wat beteekende dat
„Vertelt u mij er eens van," fluisterde Mary. „Tom
Arlington was mijn vader. Hij werd het slachtoffer
van een haai. Vijf jaar geleden onder de kust van
Nieuw-Zuid-Wales. Ik Weet er anders niets van de
consul, die het gemeentebestuur inlichtte, vermeldde
geen bijzonderheden. Den brief heb ik bewaard."
Ted Jeffries zat haar aan te staren, of hij een
spookbeeld zag. Met een zucht kwam hij eensklaps
tot zichzelf.
„Ik wist het niet," zei hij schor, de hand nemend,
die bevend naast den bouillonkop lag. „Bij den
hemel, ik wist niet dat hij een dochter had. Je
moet me gelooven. Als ik het geweten had, zou je
van me gehoord hebben...."