163 7-193 7 Zware uitslaande brand van 29 December 1669, ont staan in een suikerbakkerij op de Lauriersgracht. Door deze prent toonde Jan van der Heiden het ge brekkige karakter der oude brandbluschmethode aan. uit het bekende „Üpuitboek" can Jan ran der Heulen en diens zoon, voorstellende van de door hem uitgevonden brandspuit op den Dam. een demonstratie deed verdwijnen". Zijn voornaamste leermeester Was Adriaen van de Velde, met wien hij, wat ouder geworden, zeer bevriend was, en die, met zijn broer Willem, do meeste van zijn stadsgezichten met fijnen smaak stoffeerde. Een vrij langdurig verblijf in Rome, waar hij als zooveel an dere kunstenaars van zijn tijd, meende inspiratie te zullen opdoen, had op hem gelukkig niet dezelfde uitwerking als op zooveel andere stad- en landge- nooten uit die dagen, die er hun Noordelijke indi vidualiteit en bijzondere schilderseigenschappen bij inboetten en navolgers werden der Italiaansche schilderschool in onder werp zoowel als in vorm en kleur. Hij behield zijn originaliteit tot op het laatst van zijn lange leven en zijn beste doeken wer den vooral op rijperen leeftijd geschilderd. De voornaamste musea van ons werelddeel bezitten werken van zijn hand. Het Louvre te Parijs heeft van hem een Gezicht op het Stadhuis te Amster dam met een gedeelte van den Dam en verdere gebouwen, benevens een Plein met een kerk in een Hollandsche stad. Voorts heeft men er in onderscheiden Engelschc en Duitsche kabinetten, alsmede in onze musea te Amsterdam en te Den Haag (Mauritshuis). In het Rijksmuseum herinnert een merkwaardige proeve van schildering tegen glas, een fantastisch boschtafereel, ongetwijfeld aan het eerste beroep van den schilder, terwijl verder een vijftal stadsgezichten uit Amsterdam en elders aanwezig zijn. Soms geven deze de buurten vrij juist weer, zooals het gezicht op den „Dam", en de „Martelaarsgracht", of het „Gezicht op Amersfoort", soms ook zijn 't smaakvolle Het derde eeuwjeest der ge boorte van den zeventiende- eeuwschen schilder en uit vinder Jan van der Heiden, wiens nagedachtenis door de Amsterdamsche brandweer bijzonder geëerd werd in de naar hem vernoemde groots drijvende haven-stoomspuit, was ons aanleiding om. deze wel zeer bijzondere en be- kende figuur uit de geschie denis der hoofdstad op deze bladzijden te gedenken nu het 28 Maart tevens 225 jaar geleden u-as dat deze ver maarde Nederlander te Am sterdam overleed. De naam Jan van der Heiden zelf tee- kende de kunstenaar zijn naam met een korte i heeft voor eiken recht- geaarden Amsterdammer een bekenden klank, al was hij ook geen Amsterdam mer van geboorte, en al moge het waar zijn, dat de meesten hem beter, misschien zelfs wel uitsluitend kennen als den vermaarden uitvinder van de pomp- brandspuit, dan als den met recht vermaarden schilder voornamelijk van Amsterdamsch en ander stedenschoon. Hij was afkomstig uit Gorinchem, waar hij den juisten datum heeft men, als van zooveel anderen uit dien tijd, blijkbaar nooit met juistheid kunnen achterhalen in 1637 het levenslicht zag. Daar ving hij ook zijn eerste schilder studiën aan, en begon hij met de beoefening van de kunst, welke hem terecht zoo veel roem zou brengen. Aanvankelijk legde hij zich uitsluitend toe op de glas schilderkunst, doch wie daarin zijn leermeester was, weet men niet te vermel den. Weldra echter, en hierin openbaart zich een bijzondere trek van zijn karakter, ondernemings lust namelijk, gepaard met zakelijk inzicht en durf, verlegde hij zijn Woon plaats naar Amsterdam. Eenmaal daar gevestigd legde hij zich meer en meer uitsluitend toe op de beoefening van de teeken- en schilderkunst. Hij maakte zich al spoedig naam in het bijzonder als schilder van stadsgezichten, en hij had zijn roem vooral daaraan te danken en zooais men weet stelde men deze hoedanigheid in de gouden eeuw op zeer lioogen prijs dat hij „niet alleen alle gebouwen met de meeste nauw keurigheid teekende", zooals tijdgenooten van hem getuigden, „maar dat hij aan zijn werk ook een natuurlijke tint wist te geven, die alle stijfheid

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1937 | | pagina 2